behoorenden afstand te krijgen, waarbij dan aangenomen wordt,
dat er geen sprake is van een terreinhoek. Wordt er dus geschoten
op een stilstaand doel, hetwelk zich op een bepaalden afstand
bevindt dan zal het projectiel, mits de daarbij behoorende elevatie
wordt gebezigd en eventueele daginvloeden worden uitgeschakeld,
ook dat doel moeten treffen.
Verplaatst het doel dat verondersteld wordt geen diepte te
hebben zich evenwel in onze richting, dan zal het projectiel
er zoover achter vallen als het product van den vluchttijd van
het projectiel en de snelheid van het doel bedraagt.
Zoo het doel wèl diepte heeft zal nog een treffer worden ver
kregen, indien deze diepte grooter of gelijk is aan het hierboven
aangegeven product van vluchttijd en snelheid.
Heeft het doel nu nog een zekere hoogte-afmeting, dan zal nog
een treffer mogelijk zijn indien het zich niet verplaatst buiten
de bestreken ruimte voor dat doel. Hoe grooter de bestreken
ruimte is, hoe geringer ook de invloed van de verplaatsing van
het doel zich doet gevoelen. Is bij voorbeeld voor een bepaalde
doelhoogte de baan geheel bestreken dan zal het doel worden
getroffen, waar het zich ook bevindt. Het trefpunt alleen zal
veranderlijk van hoogte zijn, doch dit is gezien het feit dat met
brisant-pantsergranaten geschoten wordt van weinig beteekenis.
Theoretisch kan op eiken afstand binnen het bereik van het
geschut op bewegende doelen worden gevuurd. De grens wordt
in de practijk gevormd door de bestreken ruimte en de snelheid
van het doel. Zoodra de laatste zoo groot is, dat in den vluchttijd
een afstand wordt afgelegd, welke grooter is dan de bestreken
ruimte, dient met de vuuropening te worden gewacht tot de
bestreken ruimte is toegenomen. Bovendien moet het schot juist
afgaan op het oogenblik waarop het doel op den juisten afstand
voor de berekende elevatie is gekomen en dit het vaststellen
van den juisten afstand van het bewegende doel op groote afstan
den is in de practijk niet met voldoende nauwkeurigheid te
bepalen.
De uitvoering zou als volgt kunnen zijn. Het doel wordt ontdekt
op 1100 m het wordt gevolgd met een vizierhoek van 1000 m.
Ook de afstandmeter volgt het doel en meldt wanneer dit op 1000
m komt, waarop „vuur" wordt gecommandeerd. Aangezien de
fout in de afstandmeting bij meting door één persoon op 5 in
het meerdere zoowel als in het mindere genomen moet worden,
ligt de werkelijke afstand tusschen 950 m en 1050 m. Bij een
doelhoogte van 1,50 m is de bestreken ruimte ongeveer 50 m.
Wij zien dus, dat de verplaatsing van het doel gedurende
den vluchttijd nog buiten beschouwing latend er slechts 50
kans bestaat, dat het doel wordt getroffen. Overigens laat het
volgen van deze schietmethode geen groote vuursnelheid toe,
hetgeen een groot nadeel is aangezien binnen korten tijd eenige
557