Stel het stuk bevindt zich in A. Het doel be vindt zich in C en beweegt zich oorspronkelijk op een afstand van 1000 m onder 30° in de richting van D met een doelsnelheid van 15-20 km/u. De correctie bedraagt dus 5,5 oo- Als het doel in B komt is de naderingshoek DBA 45° geworden en zal AB rond 700 m bedragen. Neemt men nu de juiste minimum en maximum correcties uit de tabellen voor de resp. afstanden en naderingshoeken, dan zijn deze voor C +3,7 en +5,7 terwijl zij voor B zijn +4 en +8. In beide gevallen gevallen mag dus met den voor- houdhoek van 5,5°/0o worden gevuurd, hoewel correctie-wijziging uiteraard juister zou zijn. Wij zouden willen besluiten met de volgende opmerkingen. Als uitgangspunt voor de bepaling van het mikpunt wordt steeds de midden-onderkant van het doel genomen. Bij voorkeur moet gebruik worden gemaakt van een geheel bestreken baan, althans van een baan, welke de noodige speling laat voor fouten in de afstandschatting. Derhalve zal het vuur op lichte vechtwagens veelal niet boven 600 m worden geopend. Aangezien de voornaamste moeilijkheden inzake de mikpunts keuze liggen in het geven van de zijdelingsche richting, zal er bij de opstelling van het geschut en bij gebruik van kunstmatige dan wel natuurlijke hindernissen naar moeten worden gestreefd, de doelen zoo veel mogelijk frontaal voor het geschut te krijgen (kanaliseeren van de aanvallenopstelling in het verlengde van opmarschwegen) Het vuren met directe richting vereischt, dat het voorterrein bij duisternis wordt verlicht. Daartoe verdient gebruik van valscherm- vuurpijlen en lichtkogels de voorkeur boven indeeling van zoek lichten, aangezien deze indeeling de mobiliteit, zichtbaarheid en kwetsbaarheid van het pantserafweermiddel zou benadeelen. 563

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 23