(waarbij de kapitein der genie v.d. Wijck), met opdracht de
poort te vermeesteren, moest onverrichterzake terugkeeren. Onze
verliezen waren grootnauwelijks 350 gewapenden waren over.
Teruggaan was daardoor geboden, waarop het garnizoen den
15en Juni scheep ging om Palembang te verlaten, terwijl de com
missaris naar Java vertrok om versterking te vragen. De schepen
brachten den troep naar Bangka, waarop zij terugkeerden naar
den mond van de Soensang om dezen te bewaken en te verdedigen.
Door velen wordt het als een ernstige fout aangemerkt, dat
men niet ter hoogte van Pladjoe is geblevenveel bloed en moeite
zouden dan n.l. bespaard zijn gebleven. Men moest zich echter
voegen naar de beslissing van den marinecommandant, die de
positie onhoudbaar vond.
De eerste expeditie (1819).
De Sultan, die er uiteraard op rekende, dat onze troepen zouden
terugkeeren, bereidde zich onverwijld voor op een hardnekkige
verdediging.
De verwachte expeditie bleef niet lang uit. 22 Augustus 1819
zette zij onder bevel van schout-bij-nacht Wolterbeek, vergezeld
van den commissaris Muntinghe, van Batavia koers naar Palem
bang zij omvatte de Tromp onder commando van kapitein ter
zee J. Nooij (aan boord van dit schip waren de schout-bij-nacht en
de commissaris) en de Irene onder kapitein E. Lucas en verschei
dene andere oorlogs- en transportschepen.
Ter reede van Bangka werd voor anker gegaan. Daar hadden
juist eenige handlangers van sultan Bader-Eddin een deel der
bevolking tegen het gezag weten op te zetten. De expeditiecom
mandant gaf kapitein Laemlin opdracht met 250 man, gesteund
door enkele booten, den nabij Bangka-kota verschansten vijand te
overweldigen, hetgeen na een moorddadig gevecht, waarbij 90
opstandelingen sneuvelden, gelukte.
Inmiddels had men de Soensang-doorvaarten verkend. Men
slaagde daarop (met gedeeltelijke en tijdelijke overlading) over
de bank te komen en voer met vele tegenspoeden opnieuw
inschepen van geschut, vermoeidheid, zware regens, ziekten,
sterke stroom en brand vlotten, welke de vijand naar de schepen
deed drijven langzaam de rivier op.
20 October kwam het eskader voor het riviereiland Gombora
aan. De sultan scheen hier zijn krachten te hebben geconcen
treerd batterijen op beide oevers, gesteund door drijvende
batterijen, welke beschermd lagen achter groote boomstronken,
onderhielden een goed georganiseerd vuur terwijl overigens
ingeheide palen overal den doorgang beletten. Desondanks
naderde het eskader tot halven geweerschotafstand dwars van
de vijandelijke batterijen en opende op 21 October het vuur,
waarbij de korvetten Wilhelmina en Eendracht wel het meest te
lijden hadden zij liepen ernstige materieele schade op terwijl de
599