groote hoeveelheid munitie werd buit gemaakt. Kapitein v.d. Wijck en luitenant du Fruy behoorden tot de gewonden. Raden Kling en enkele andere hoofdlieden waren gesneuveld. De nog overgebleven uit Palembang afkomstige Inheemschen haastten zich Bangka te verlaten het verzet stortte meer en meer ineen en tegen eind October was, mede dank zij nauw contact met de bevolking, de rust op Bangka weer teruggekeerd. Als belooning voor zijn uitstekende militaire daden werd kolonel Keer bij Kon. Besluit van 8 December 1820 benoemd tot Ridder 3e klasse der Mil. Willemsorde. Het was echter duidelijk dat men er niet was, zoolang de eigen lijke haard van het verzet, te Palembang, niet was uitgeroeid. Een krachtig optreden zou daarvoor noodzakelijk zijn. Voor herstel van ons prestige en voor de bevestiging van ons gezag was een zoodanige expeditie te eenenmale onvermijdelijk. Voorbereidingen daartoe zoowel te land als ter zee werden in 1820 met kracht ter hand genomen zoodat begin 1821 de expeditionnaire macht voor vertrek gereed was. Ook de politieke zijde van het optreden werd grondig voorbereid. 28 April 1821 sloot men een verdrag met den vervallen jongen sultan (Nayam Eddin), waarbij diens oudste zoon werd bestemd voor Sultan van Palembang, uiteraard onder beding voor het gouvernement van een aantal rechten. Zoo kwam het dat de familie van den jongen Sultan met de expeditionnaire macht zou meegaan. De tweede expeditie. Generaal-Majoor Hendrik Merkus de Koek, na het vertrek van Luitenant-Generaal Antingh naar Europa opgetreden als leger commandant, was juist benoemd tot commandant van de expedi tionnaire macht, welke te Batavia verzameld en voor inschepen gereed was, toen op Java de cholera uitbrak, welke reeds 2 a 3 jaren in Hindoestan heerschte. 22 April openbaarde de ziekte zich voor het eerst te Semarang kort daarop brak zij in Japara en vervolgens te Batavia uit. In de overtuiging dat elk uitstel de expeditie zou schaden, besloot men tot een spoedig vertrek. Na een inspectie door Gouverneur-Generaal van der Capellen koos de vloot 9 Mei zee. Zij bestond uit 118 oorlogsschepen en 14 transportschepen met in totaal 414 kanonnen. De bemanning telde 2600 zeelieden (waar van 1200 Europenanen) terwijl de overgevoerde troepenmacht 1700 man (waaronder een honderdtal Inheemschen) en 18 stukken veldgeschut omvatte. b Staf der expeditie 30 Infanterie 1205 Artillerie 249 Genie 143 Geneesk. Dienst 52 Totaal 1679 man 601

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 67