11. UIT DE PERS.
Onder verwijzing naar blz. 547 hiervoor nemen wij het volgende
artikel over uit het A.I.D. de Preangerbode.
615
GEEN VOLK TER WERELD BEZIT EEN SCHOONER HYMNE.
HET WILHELMUS EEN KORAAL VAN GELOOF.
EEN TRIOMF DER ZIELSKRACHT OP DE BITTERSTE
OMSTANDIGHEDEN.
Als ick daaraen gedencke,
Mijn edel hert dat bloet.
WILHELMUS VAN NASSOUWE.
In deze voor ons zoo sombere, zware, moeilijke dagen is het goed ons mooie
Volkslied eens te lezen en te herlezen. Hoe weinigen nog kennen dit krachtige
lied in zijn geheel, hoe weinigen begrijpen de kreten, die1 hieruit ten hemel
stijgen.
Voor de velen, die het woord „Duytschen" uit ons Volkslied geschrapt
willen zien, eerst nog dit.
Het woord „Duytschen" wordt in de 16de en ook de 17de eeuw nog zeer
vaak gebruikt voor „Nederlandschen"Maar hier in dit Volkslied moet toch
het Duytschen geheel anders worden gelezen.
De bedoeling, die aan de eerste vier regels ten grondslag ligt, de gedachte,
die hierachter schuilt, is deze „Al ben ick van Duytschen bloet", toch
„Het Vaderlandt ghetrouwe Blijf ick tot in den doet."
Dit is volkomen in den geest van Oranje, den grootschen geest, die altijd
aan anderen dacht, wat anderen mogelijk kwetsen kon.
In den bundel „De Nederlandsche Poëzie in Honderd Verzen" geeft Dirk
Coster een toelichting op ons oude Wilhelmus. Na een bespreking gegeven
te hebben van de poëzieuit die dagen, de rauwe hartekreten, geeft hij
zijn visie op ons Volkslied.
Wij laten hieronder Dirk Coster aan het woord
Maar dadelijk boven dit wilde en bloedgierige natuurgeluid, rijst, als een
koraal, muziek en milde geest en stalen kracht ineenen, die stem, die geen
Nederlander ooit vergeet, de stem van Willem van Oranje, die alles
zegt, wat deze zwoegende harten bewoog en dat ze niet zeggen kondende
diepe trouw aan de waarheid, de verbetenheid, die zich aan den vijand
vastbijt om te winnen of er mee te sterven, het hartbrekende medelijden
met hen, die vielen of in martelingen stierven, en daarboven dan nog
iets anders, iets dat alleen den edelsten gegeven is te voelen en te zeggen
het geestelijk vertrouwen, het bewustzijn dat alles goed is wat gebeurt,
omdat een God het te leven en te dragen heeft gegeven, een vertrouwen,
dat zich zonder snikken niet belijden laat, maar standvastig blijft. Willem
van Oranje spreekt tot zijn volk, zijn verstrooide en verdrukte kinderen.
Hij geeft den Coninck van Hispagne wat des Konings is in een ontroerende
tegenstrijdigheid tracht hij zichzelf te overtuigen dat hij tegen den Koning
strijdt, dat hij 's Konings landen voor hem wil bewaren.
Als een bekommerde vader spreekt hij, en als hem al dat lijden van
„zijn arme schapen" voor de oogen treedt, krimpt zijn stem weg tot een
hijgend bedwingen