697
Daar is nu in de eerste plaats de moed, door de Nederlandsche weermacht
betoond ondanks de ongunstige voorwaarden waaronder zij Nederland te
verdedigen had. Ondanks verraad van landgenooten en schanddaden van
den vijand denkt met name aan den Moerdijk en Rotterdam en ondanks
onze zware verliezen mogen wij hoopvol opzien b.v. naar de Grebbe, naar
Ypenburg en Waalhaven, naar de Van Galen, Kornwerderzand en Zeeland,
die bijdragen tot de zekerheid dat Nederland zal herrijzen, evenals Nederland
naar het Koninklijk woord in het verleden benarde tijden dank zij
Godsvertrouwen en vrijheidwil te boven gekomen is.
Daar is in de tweede plaats de gelukkige omstandigheid, dat terwijl wij
niet wisten waartoe onze neutraliteitspolitiek zou kunnen leiden, de misda
dige Duitsche inval ons heeft gebracht aan de zijde der geallieerden, wier
instellingen en drijfveeren verwant zijn aan de onze, met wier belangen
onze voornaamste belangen samenvallen, wier taak de onze is, wier held-
haftigen strijd wij bewonderen, wier verliezen wij betreuren als de onze en
wier uiteindelijke zege, na hoeveel tegenslag ook behaald, mee ons Koninkrijk
bevrijden en bewaren zal. Thans spreekt b.v. Frankrijks Premier, Paul
Renauyd ook voor ons, als hij zegt dat „het der democratie gedurende
geruimen tijd heeft ontbroken aan de gave om vooruit te zien en aan ver
metelheid" en als hij ertoe aanspoort „voordat wij ons weder aan onze
normale bezigheden wijden, te werken met de groote energie van mannen
wier oogen geopend zijn".
Daar is in de derde plaats de weldaad waarop Z. E. de Gouverneur-
Generaal in Haar openingsrede ook heeft gewezen dat de bevolking van
Nederlandsch-Indië in schier al haar geledingen de ramp, welke het
Koninkrijk, Nederland in het bijzonder heeft getroffen, is tegemoetgetreden
met een loyaliteit en een offervaardigheid, met een sympathie en medeleven
voor de Nederlandsche zaak, met een verlangen naar weerbaarheid en samen
werking, waarop zoo terecht H. M. de Koningin Haar vertrouwen heeft
gevestigd en heeft geantwoord „dat het moederland niet zal vergeten wat
Indië in deze tijden deed".
Dit, Mijne Heeren, is een lichtpunt, waarnaar ons College zich in het
bijzonder heeft te richten. Wij hebben mede deze bereidheid, dezen aandrang
en de daarmee veelal gepaarde verwachting op te vangen, te ordenen, te
leiden, aan te moedigen en waar noodig onder nadere aandacht der Regeering
te brengen, opdat hier elke mogelijke bijdrage worde geleverd zoowel tot
het winnen van den oorlog, tot bevrijding en herstel van Nederland, tot
leniging van den nood, in het moederland en door vluchtelingen geleden als
tot bescherming van het welzijn van Nederlandsch-Indië en handhaving van
de eigen plaats van dit gebiedsdeel aan den Pacific.
Wij zullen daarbij ervaren, dat Nederlandsch-Indië thans door van buiten
gekomen feiten een grootere zelfstandigheid heeft erlangd dan waartoe onze
eigen overwegingen van vóór 10 Mei den tijd gekomen achtten.
Wij zullen vermoedelijk de Indische Staatsregeling hooger leeren waar-
deeren dan wij wel eens hebben gedaan, wanneer ons blijkt, dat die in
hoofdzaak voorziet in de eischen zelfs van dezen tijd, zoodat wij zullen
kunnen voortgaan die te helpen onderhouden gelijk wij hebben beloofd.
Noodordonnanties en ruime toepassing van art. 105 onverminderd de
bevoegdheden aan den staat van beleg te ontleenen zullen het, naar mij
voorkomt, mogelijk maken de moeilijkheden te overwinnen gelegen in het
tijdelijk niet functionneeren van Staten-Generaal en Raad van State, mits
Indische Regeering en Volksraad ervoor waken als regel tot overeenstem
ming te komen, waartoe wederzijds de wensch uiteraard meer dan ooit
aanwezig is.
Wij zullen ook mijns inziens hebben te aanvaarden, en hebben mede te
werken aan, veranderingen onzer samenleving op velerlei gebied of
voorbereiding daarvan waartoe de nood en de ons opgelegde grootere
zelfstandigheid, en misschien ook al vroeger of thans verworven inzicht,
zullen blijken te leiden en waardoor de groei van een sterker gemeenschap