12. UIT DE PERS.
In het Algemeen Indisch Dagblad van 14 Juni schreef Franc-
tireur onderstaand Epos van den soldat-citoyen. Nog onbekend
met den loop dien de gebeurtenissen in Frankrijk nadien zouden
nemen, werpt de S. daarop een merkwaardig licht.
705
„Depuis 1789, je ne crois pas que lie soldat frangais ait subi d'autres
changements que ceux de son armement et de son uniforme.
II est courageux en presence de I'inevitablemais sans forfanterie. Ce
sont des hommes paisïbles, qui firent la reputation des armées de Napoleon
Ier. lis n'aspirent pas a la gloire des armes et la rencontrèrent, sans vanité,
paree qu'ils aimaient leurs libertés et qu'ils étaient des hommes consciensieux."
Mac Orlan.
Omdat zij hun vrijheden liefhebben, en handelen volgens hun geweten
Daarom strijdt de Franschman, iedere Franschman nu zijn heldenstrijd,
tegen een overmacht, die numeriek twee- of drievoudig, en technisch nog
grooter is. Met ademlooze spanning en eindeloozen eerbied volgt de gansche
beschaving dien heldenstrijdzelfs in de Duitsche en Italiaansche pers
of wat daar zoo wordt genoemd drong een zeker afgunstig respect door
voor den wonderen strijd van dat „decadente volk".
Mijl voor mijl, akker voor akker, dorp voor dorp betwist de Franschman
aan de millioenen-horde van den vijand. Uur na uur offert hij zijn bloed, in
matelooze liefde voor zijn land.
Nog nooit heeft een leger zoo gestreden. En wat zijn dat voor mannen,
wier roem nooit sterven zal Het zijn geen oorlogsdronken woestelingen,
geen afgerichte moordenaars, het zijn rustige, nijvere, sobere burgers, gehecht
aan de bescheiden waardigheid van hun levenswijs, vervuld van een redelij
ken, toleranten geest, werkend voor hun huisgezin. Het is de soldat-citoyen,
de vrije zoon van la douce France.
Het bovenstaand citaat herinnert ons aan de romans van Erckmann-
Chatrian, aan l'Historie d'un Paysan. De vijand belaagt het land, en ziet,
de molenaar verlaat zijn molen, de boer zijn ploeg, de klerk zijn bureau, de
arbeider zijn werkplaats, en zonder ophef, zonder protsige paraden sluiten
zij de gelederen.
Uit duizenden harten rijst de bede omhoog, met stijgende innigheid, dat
de soldat-citoyen mag zegevieren, en de duisternis verslaan die zich uit
breidt over het heerlijk erf zijner vaderen.
Het is welhaast ondragelijk om aan te zien hoe bitter het Fransche leger
thans boet voor de misrekeningen van een vorige legerleiding, voor een
militair inzicht dat ontoereikend is gebleken het inzicht van mannen als
Liddell Hart en Gamelin. Hun theorie deugde wellicht voor een oorlog tegen
de Djebel-drusen, doch bleek futiel tegen de Duitsche tartarenmethoden,
de methode van de millioenenslachting, waarop de fijne geest der geallieerde
leiders niet ingesteld was.
Toch was hun gedachtengang het gevolg van een zorgvuldige studie van
den vorigen oorlog, en van een welbewust verlaten der toen heerschende
hypothesen.
In de Fransche krijgskunde, en eigenlijk in het heele Fransche geestesleven,
strijden steeds twee tendenzen scherp om het gezag. De eerste is het ratio
nalisme, de geest van Descartes, die zijn conclusies opbouwt uit waarne
mingen en toetst door analyses. De grootste exponent van deze gedachte
was Anatole France, die in 1910 zijn „Jeanne d'Arc" publiceerde om aan
zijn volk te bewijzen dat de successen van Karei VII niet het gevolg waren