793
die mogelijkheid zich alsnog voordoen, de Keg. haar niet ongebruikt zou
laten. Hieraan kan ik nu toevoegen, dat die mogelijkheid zich inderdaad
heeft voorgedaan, en dat zij is gebruikt, zoodat thans meer vliegtuigen in
bestelling zijn dan waarvan de 6de aanvullingsbegrooting uitgaat.
De heer Janssen is van meening, dat nog zeer kort geleden Reg. en Volks
raad lijnrecht tegenover elkaar stonden ten opzichte van het voeren van een
politiek van uiterste soberheid t.a.v. de defensie.
Bij het geachte lid is waarschijnlijk een misverstand in het spel v.w.b. de
periode, waarop door dit lid en door de Reg. worden gedoeld. Vóór 1936
was er overeenstemming v.w.b. de noodzakelijke soberheid. In 1936 heeft de
Reg., weder in overeenstemming met en gesteund door den aandrang uit
dit college, een aanvang gemaakt met de versterking van de weermacht. Was
er verschil van inzicht -omtrent den omvang en het tempo van de versterking,
van lijnrecht tegenover elkaar staan kan niet worden gesproken. Men ver-
gete niet, dat het tempo van uitbouw van een leger door verschillende facto
ren, welke in de Memorie van Antwoord en in eersten termijn uitvoering
worden belicht, ger.emd wordt.
In latere jaren en ook thans is de Reg. verder gegaan. Zij wil gaarne de
verzekering herhalen, dat al het mogelijke zal worden gedaan om ook hier
ons leven op een totale defensie in te stellen. Wanneer de Reg. op moeilijk
heden heeft gewezen, is zulks gedaan omdat Zij niet een te gunstige voorstel
ling van zaken wenscht te geven.
De Reg. aarzelt niet den heer C. C. van Helsdingen de stellige verzekering
te geven, dat bij de opleiding van de jeugd geen fascistische of nationalis
tische geest zal worden ingeschakeld, dat zij niet denkt aan militaire oefe
ning van zeer jeugdige knapen, en dat ongewenschte geestelijke beïnvloe
ding van die jongelieden volstrekt uitgesloten zal zijn.
De Reg. heeft goede nota genomen van de door den heer Mussert gegeven
nadere uiteenzetting van zijn opvattingen en aanbevelingen inzake de vor
ming van korpsen in de landschappen in de buitengewesten, waarbij de heer
Soangkoepon zich aansloot. Zij beseft, zooals uit de in vorige jaren genomen
maatregelen kan blijken, het nut van het leggen van verband tusschen het
leger en de vele landschappen door de vorming van hulpkorpsen Zij zal
ook in de toekomst deze wijze van legerversterking toepassen, indien zulks
met andere belangen van militairen aard vereenigbaar is.
De heer Thamrin heeft zijn (bedoeling met de uitdrukking „Ideëele basis"
nader uiteengezet, waarbij hij de aanwezigheid van eigenschappen van
ideëelen aard in ons beroepsleger erkent, zij het ook niet volmondig. Noch
tans is hij van meening dat het bezielende vuur en de bezielende geest niet
in een beroeps- doch slechts in een militieleger aanwezig zijn. Ook deze
opvatting kan de Reg. niet deelen en zulks op grond van hetgeen de geschie
denis leert. Den heer Thamrin zal het niet onbekend zijn, dat in het (Britsche
Rijk eerst zeer onlangs de militie is ingevoerd hij zal toch niet kunnen
volhouden, dat in vorige oorlogen de Britsche legers zonder bezieling hebben
gestreden, omdat zij vrijwilligers-legers waren
Spreker meent, dat de glorie van ons leger te danken is aan de bestrijding
van een slecht bewapenden 'binnenlandschen vijand dat zou dus een gemak
kelijk verworven glorie zijn
Ook deze opvatting moet de Reg. rechtzetten. De Nederlander is te nuch
ter om het leger met glorie te omkransen wegens gemakkelijk behaalde
overwinningen. Glorie en roem zijn slechts toegekend daar, waar het leger
in moeilijke omstandigheden streed tegen een moedigen vijand, die de voor-
deelen van een numeriek grcote overmacht, het terrein en in vele gevallen
ook van gelijke dan wel betere bewapening aan zijn zijde had.
De Reg. heeft niet zooals het geachte lid verklaart medegedeeld, dat
men noode tot dienstplichtlegers is overgegaan enkel door de „neiging tot
vorming van groote legers", maar het was een noodzakelijkheid tot die vor
ming van groote legers over te gaan.