1. SEPTEMBER 1940. Een jaar oorlog. Een jaar voor onzen besten bondgenoot, minder voor ons. Is het voor ons, die in den strijd zoo veel verloren zagen gaan van wat ons dierbaar is, nog noodig, hier de balans op te maken van dit eerste jaar van worsteling tusschen goed en kwaad, „good and evil, God and devil" Is het niet beter, te zien naar het nü, waarin volgens het dichterwoord besloten ligt, „wat komen zal" Dat nü toont vele lichtpunten. Sterker, eiken dag sterker, wordt de Britsche leeuw tot de dag komt, niet „der Tag", doch de dag, dat hij met den Belgischen, Noorschen en Nederlandschen leeuw, den vrijen Gallischen haan en den Poolschen adelaar, den Duitschen aasgier met zijn gebroed verplettert. Die dag zal komen, misschien niet in het tweede, wellicht niet in het derde oorlogsjaar. Maar komen zal hij, onweerstaanbaar, niet tegen te houden, „like the Mississippi keeps rolling along". Zoo zeide Churchill het. Slechts enkelen is naast een rotsvast vertrouwen een mate van welsprekendheid gegeven als aan Enge- land's eersten minister, wiens woorden zelfs de wankelmoedigsten bezielen. Ook in dit opzicht staan wij Nederlanders den door een zee van ons gescheiden Engelschman nader dan den trouweloozen nabuur te land. Het hart ligt ons, vooral den Noord-Nederlander, niet op de tong. Ons scepticisme en onze critische, vaak al te critische, zin zijn daaraan niet vreemd. Juist daarom zegt het veel, zeer veel, wanneer dat hart tot spreken komt als het deed in de afgeloopen dagen. Daar speelde welsprekendheid geen rol meer, daar sprak niet meer een ieder voor zich, doch voor allen. Wien onzer waren niet als Prins Bernhard de woorden van onze Prinses uit het hart gegrepen Wie onzer dacht daarbij niet terug aan de dagen van Mei, die zoo veel leed hebben gebracht aan ons land, ons volk, onze geliefde Vorstin Wie onzer werd daarbij niet herinnerd aan het oogenblik, dat het enkele woord „Berlijn" ons in machtelooze woede de vuisten deed ballen, machtelooze woede omdat wij allen daar wilden zijn, in Nederland Hoe be nijdden wij niet onze makkers van de andere deelen der weermacht en van ons eigen leger, die wèl in staat waren, deel te nemen aan den strijd, den laffen verrader aan te grijpen Hoe goed hebben wij niet de teleurstelling begrepen van onze niet-militaire medeburgers, die moesten afzien van hun voornemen, een Indisch legioen te vormen Doch onze taak ligt hier, in dit deel van Nederland's Koninkrijk, in deze gewesten, waar het schoon is te leven, waarvoor het 799

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 1