mocht dat noodig zijn nog schooner zal wezen, te lijden en te strijden. Z. Exc. de Legercommandant wees hier reeds op in zijn, hierachter afgedrukte, op 30 Augustus tot het Leger gehouden toespraak. Doch dan rijst de vraag, die de Voorzitter van den Volksraad in zijn op 31 Augustus tijdens het openbaar gehoor gevoerde rede stelde, de vraag, waarvan hij de beantwoording aan een ieder voor ziöh zelf overliet, of wij in het verleden wel alles hebben gedaan, waartoe onze trouw aan de Koningin ver plicht. Moge deze vraag in de toekomst overbodig zijn. Moge het lichtend voorbeeld van onze geliefde Vorstin, voor Wie de op 6 September 1898 afgelegde eed, de onafhankelijkheid en het grondgebied der Rijks met al Haar vermogen te zullen verdedigen, meer inhield dan woorden, ons stalen in de uitvoering van onzen plicht. Moge voorts de erkenning, welke ook het leger ondervond in de hooge onderscheiding, welke Hare Majesteit zijn commandant op Haar verjaardag verleende, daartoe mede een aansporing zijn. Geenszins willen wij ontkennen, dat onze plicht soms zwaar schijnthet is vaak moeilijker, het geweer bij den voet te houden, dan het in den aanslag te brengen en af te vuren. Doch laten wij dan niet vergeten, dat wanneer dat geweer hier door voort durende ingespannen waakzaamheid bij den voet zal zijn gebleven wellicht eens het tijdstip aanbreekt, dat ook wij een werkzaam aandeel krijgen in de herrijzenis van Nederland. Dan, doch ook wanneer het geweer hier zou moeten worden afgevuurd, zullen eveneens voor ons gelden de woorden uit de veel te weinig bekend geworden, door den Luit.-kol., oudsten officier van de Mariniers beoosten Kaap de Goede Hoop, de Bruijne, te Soerabaia tot het korps gehouden rede. 800 Maar dit is alles nog maar defensief geredeneerd. Gewezen op wat we nog hebben en wat wij moeten zorgen te behouden. Dat is een gedeelte van de taak, die voor ons ligt. Zeker. Maar slechts een gedeelte. Daarna komt dat andere, onze terugkeer tot den aanval. En die komt, Mariniers Onverbiddelijk zeker. Wanneer en in welken vorm kan ik jullie hier niet voorspellen. Of het zal zijn met den siteun van moderne gemechaniseerde en gepantserde monsters, of wel dat het zal zijn naar den trant onzer voorvaderen, bij nacht en ontij, over water en land, om den vijand met de eenvoudigste middelen bij den strot te krijgen. Ik zegik kan den vorm niet voorspellen, maar dat doet er immers ook weinig toe. Want welke deze ook zijn zal, onze plicht ligt duidelijk voor ons. We dienen ieder oogenblik gereed te zijn. Fit naar lichaam en geest. Onze wapens moeten we nog meer verzorgen, ja, vertroetelen, dan ooit tevoren. Onze plichtsbetrachting, ons innerlijk tuchtgevoel, onze waakzaamheid mag geen seconde verslappen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 2