5° Doelmatige verhoudingen zijn noodig voor een vlotten en
juisten opbouw. De President van de Commonwealth dient
bijv. opperbevelhebber te zijn.
De National Defense Act kwam vervolgens 21 December 1935
tot stand. Zij droeg aan het toekomstige Philippino-leger, onder
opperbevelhebberschap van den President, zoowel de defensie als
de handhaving van orde en rust op (laatstgenoemde taak viel tot
voor dien aan de Constabulary toe). Met de directe leiding van
de weermacht onder supervisie van den President als opper
bevelhebber is belast de Chef van den Gnl. Staf, die wordt
bijgestaan door een generalen staf en een aantal chefs van diensten
en kantoren (een van hen is de Provost Marshal General, die in
hoofdzaak belast is met de inwendige veiligheid). Administratief
is het land verdeeld in districten, elk district weer in provincies.
Het leger omvat een klein beroepsleger (930 offn. en 10.000
man) en een groot reserve-leger, terwijl mede tot het leger
behooren eenige luchtstrijdkrachten en een aantal zeer lichte
bovenwater zeestrijdkrachten (voor de z.g. „Off-Shore Patrol"). De
bestaande kustverdedigingswerken zullen bij het vertrek van het
Amerikaansohe leger worden in stand gehouden.
Het reserveleger bestaat uit dienstplichtigen. De dienstplicht
loopt van den 21-jarigen tot den 50-jarigen leeftijd, en omvat dus
30 jaren. De eerste oefeningstij d is, mede in het belang van de
betrokkenen en van de bedrijven, gesteld op 5V2 maand, waarbij
gerekend wordt op een vooroefening, welke reeds in eenvoudigen
vorm aanvangt op de lagere school en geleidelijk-aan wordt uit
gebreid en onderhouden door week-end cursussen. Gedurende de
eerste 10 jaar behoort een dienstplichtige tot de eerste reserve,
de volgende 10 jaar tot de tweede reserve en de laatste 10 jaar
tot de derde reserve.
De eerste reserve zal 400.000 man omvatten jaarlijks dienen
dus ruim 40.000 man te worden afgericht1), hetgeen geschiedt in
2 lichtingen. Deze troepenmacht wordt o.m. ingedeeld in een dertig
tal oorlogsdivisies van 7.500 man (in vredestijd sterker), welke
zoowel infanterie als hulpwapens omvatten. De opleiding en
indeeling van de divisies is regionaal.
Het ligt in de bedoeling, de tweede reserve op overeenkomstige
wijze te organiseeren, terwijl de manschappen der derde reserve
dienen voor aanvulling van verliezen en voor hulpdiensten. Totaal
beschikt men dus in 1966 over ruim een millioen afgerichte
soldaten.
De onderdeelen hebben een eigen als regel regionale
oorlogstaakzij worden daarvoor georganiseerd, opgeleid en uit-
858
J) Dit is aanzienlijk minder dan het beschikbare aantal. Door de algemeene
vooroefening hebben de anderen echter in geval van nood reeds eenige
mibtaire waarde. De kosten dwingen tot deze beperking.