vestingbouw wordt een wetenschap. Zoo zien we hoe de organi satie van het Staatsche leger van 1713 de hoofdindeeling kent, die tot op den huidigen dag vrijwel ongewijzigd behouden is gebleven infanterie, cavalerie, artillerie en mineurs. Het is te begrijpen dat elk dier speciale wapens zijn eigen tactiek entraditie ontwikkelde, waardoor we thans al bijna niet beter weten of het hoort zoo. Elke man of jongeling, die in welke capaciteit ook het leger binnentrad, werd dadelijk voor zien van een „merk". Men kon niet slechts simpel soldaat, doch moest infanterist, cavalerist, artillerist of mineur (genist) zijn. Zoo ging het ook met de technische uitbreidingen, die zich voor 1914 schuchter aandienden men bracht ze ergens onder. Met de mitrailleurs wist men aanvankelijk geen weg ze kwamen eerst bij de artillerie, daarna werden ze in speciale afdeelingen onder gebracht om ten slotte bij de infanterie te belanden. Tot den wereldoorlog van 1914 bleek men nog eenigermate con sequent te kunnen blijven, maar reeds de ontwikkeling tijdens den strijd deed zien, dat de aloude indeeling haar beteekenis endus ook haar waarde had verloren. Wanneer men spreekt van lichte en zware mitrailleurs dan zijn die benamingen logisch zij zijn gebaseerd op zuiver technische gronden. Indien men echter een kanon met een kaliber van 3,5 cm een infanteriekanon noemt en het door infanteristen laat bedienen, terwijl een vuurmond van 7,5 cm een zuiver artilleristisch wapen blijft, wordt de lijn willekeurig getrokken. Men redt er zich uit door te verklaren dat het eene wapen direct, het andere indirect wordt gericht. Een modern uitgerust en bewapend leger is iets geheel anders dan de strijdmachten, waarmede men nog in 1914 te velde trok, maar men heeft als erfstuk de oude organisatie, die niet van heden op morgen valt te veranderen, ook al niet doordat de opleiding van het officierscorps nog op de oude leest is geschoeid. Tot dusver beschouwde men de infanterie en de cavalerie als de tactische wapens, de artillerie en de genie als de technische. Toen men ging inventariseeren, wat de wereldoorlog voor nieuwe wapens had opgeleverd, probeerde men die in de oude vakjes onder te brengen. Nu hing het er maar van af, of men de zaken van den tactischen of van den technischen kant bekeek voor het een was altijd net zooveel te zeggen als voor het ander en zoo kwam men in de verschillende legers tot geheel uiteenloopende oplossingen. In den tegenwoordigen tijd dienen alle officieren zeer goed en dagelijks meer technisch te zijn onderlegd. Er is geen enkele reden, waarom men in een modern leger aan een infanterist op technisch gebied andere eischen zou moeten stellen dan aan een genist. (We laten hierbij de zeer speciale kennis van het bouwen van zoowel versterkingen als kampementen en woningen geheel buiten beschouwing en denken dus slechts aan „sappeurs en 925

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 35