Caesariaansch-Romeinsch) fascisme, het fascisme van Benito
Mussolini. (Caesariaansch is het systeem, opgebouwd uit de
traditie en in lijnrechte tegenstelling met bolsjevisme zonder
traditie. Caesar's richtpunt was de staat. De senaat bijvoorbeeld
werd onder Caesar van regeeringslichaam, raadgevend. Onder
drukking en afpersing van het volk werden streng gestraft. Caesar
was voortdurend leider der volkspartij).
Fascisme is om te beginnen het geloof in het unicum van den
staat als hoogste eminentie.
De staat en niet het individu (de enkeling) heeft beteekenis.
De staat is souverein (in tegenstelling met de democratie waar
het volk souverein is).
Mussolini zegt dan ook duidelijk en bondig, dat er (voor hem)
geen enkeling bestaat, geen groepen of klassen, partijen of ver-
eenigingen, c.q. vakvereenigingen. Hierbij zij aangeteekend, dat
de „vakvereeniging" in den fascistischen staat een andere betee
kenis heeft dan de gelijknamige instelling in democratischen zin.
In Italië staat de vakvereeniging onder staatsgezag besturen,
regelen, gelden, alles valt onder de staatscontrole, terwijl de
vertegenwoordigers door den dictator worden benoemd.
Duidelijk blijkt dat bijvoorbeeld de staking, een in de demo
cratische opvattingen erkend dwangmiddel, in een fascistischen
staat ondenkbaar is, omdat de vereenigingsbesturen verantwoor
ding zijn verschuldigd aan het staatsgezag en daaraan onder
geschikt zijn en dus nimmer een oppositie kunnen vormen. Dat
hiermede het doen hooren van de stem des volks wordt afge-
snoerd, is duidelijk en tevens het feit, dat op deze wijze de
massa wordt vervormd tot instrument in dienst van de „staats
macht".
FASCISME IS ANTI-INDIVIDUEEL.
Het fascisme keert zich voorts rechtstreeks tegen het individu
alisme, tegen het liberalisme dus, dat daaraan inhaerent is. Het
laatste erkent de mondigheid van het volk (volkssouvereiniteit)
het eerste is het best bepaald door Mussolini's scherpe teekening
„Het volk het is stompzinnig, vuil en werkt niet hard
genoeg. Men moet voor het volk zorgen en zijn belangen be
schermen. En het is zijn plicht te gehoorzamen".
Let wel Mussolini spreekt van het Italiaansche volk maar men
vindt er dezelfde minachting in voor het eigenlijke „volk" als
bij Hitier.
Dit is de uiteindelijke tegenstelling tusschen de dictaturen
(uitvloeisel van de laatste opvatting) en wat men gemeenlijk
noemt de democratieën (voortgekomen en opgebouwd uit de
liberale gedachte).
952