964
Deze enkele greep uit de taak van den beroepsofficier doet reeds zien
hoe ver zijn invloed reikt en reiken moet. De beroepsofficier moet zijn een
aanvoerderhij moet menschen vormen, hij moet leiding geven.
Deze leiding valt te onderscheiden in een materieele en een moreele.
Materieel, waaronder in dit verband te verstaan hoofd en handvak
kennis, vaardigheid, bedrevenheid, bekwaamheid moreel, dat is de ziel
wil, karaktergrootheid, karaktervastheid, initiatief, doorzetting, zelfwerk
zaamheid, zelfverloochening, opofferingsgezindheid, trouw, zoo noodig tot in
den dood, voorbeeld van discipline, handhaving van de krijgstucht.
In deze eeuw van techniek met zijn oorlogsmachines van velerlei aard,
komt de gedachte wel eens op, dat de persoonlijkheid van minder beteekenis
wordtde machine moet het doen. Wie deze meening mocht zijn toegedaan,
vergist zich. Het is en blijft de man, die de machine bedient en beheerscht,
de mensch, die het militair verband leidt en aanvoert. In de hand van den
zwakke, aarzelende, besluitelooze vermag de beste machine niets, is samen
hang niet verzekerd.
Daarom blijft dan ook de vorming van de persoonlijkheid steeds op het
eerste plan staan.
In die richting zult gij worden geleid, in die richting zult gij U zelf
moeten vormen, opdat gij straks anderen zult kunnen voorgaan, leiden en
vormen.
De taak, die U in de toekomst wacht, is, zooals blijken kan uit hetgeen
ik U zoojuist voorhield, van het hoogste belang.
Dit te weten, mag evenwel niet leiden tot hoovaardij. De hoovaardige
zoekt zich zelf, streeft naar macht om den wellust van de machtsuitoefening,
is in de eerste plaats bedacht op zelfhandhaving.
Neen, voorop moet staan de zelfovergave, d.w.z. ik geef mij aan mijn taak,
ik streef en jaag er naar te kunnen voldoen aan de hooge eischen, mij
gesteldik dien mijn Vorstin en mijn Vaderlandik dien degenen, die
boven mij staan en die onder mij gesteld zijn.
Dus wèl zelfhandhaving, flink, zelfbewust, ik zal handhaven doch
die altijd in dienst van de zelfovergave.
Zie zoo Uw roeping als toekomstig beroepsofficier van het Kon. Ned.-
Indische Leger.
Den ouders en overigen hier aanwezigen naasten verwanten van de pas
benoemde cadet-vaandrigs moge ik mijn gelukwenschen aanbieden met deze
benoeming. Het ouderhart zal met gerechtvaardigden trots vervuld zijn,
dat de zoon geschikt werd bevonden om tot deze opleiding te worden
toegelaten.
Moge het hun en den overigen familieleden gegeven zijn getuige te zijn
van een succesvol volbrengen van de studiën van hun verwant en van een
daarop volgende eervolle loopbaan.
Doch ook zij er bereidheid in hunne harten om hen los te laten, als zij
wat God verhoede geroepen mochten worden om het hoogste, wat
zij te geven hebben, te offeren in dienst en voor het heil van Vorstin en
Vaderland.
En gij, officieren en leeraren, een hartelijk welkom in Uw nieuwe functie.
Een beroep te doen op Uwe medewerking wil mij geheel overbodig voor
komen, aangezien ik overtuigd ben, dat U mij die spontaan, met volle toe
wijding en met al Uw krachten wilt verleenen.
Veel wordt van ons gevergd, willen wij voldoen in de ons gestelde taak,
die scherp werd omlijnd door den feestredenaar bij het Eeuwfeest van de
K. M. A. in 1928, den Generaal W. E. van Dam van Isselt, toen deze aan
het slot van zijn rede o.m. deze woorden sprak
„De Koninklijke Militaire Academie blijve derhalve op de eerste
plaats eene Academie, waar onderwijs en opvoeding, wars van te
schoolsche vormen en het aankweeken van te veel nuttige kennis,
een hoog, d.w.z. geest, oordeel en karakter ontwikkelend peil innemen,