hebben medegemaakt. Hij was daar niet alleen aanwezig, doch nam zelfs deel aan de gevechten, die, nu ruim 50 jaar geleden, op den 26sten Juli 1889 een zoo ongunstig verloop hadden, dat men niet ten onrechte sprak van een dies irae, een zwarten dag, voor ons leger. De gevechten speelden zich af in de omgeving van de posten Kota Pohama, Pakan Kroeng Tjoet en Lamjong, waarvan de eerste aan zee was gelegen. Luitenant Anten lag toen in garni zoen in laatstgenoemden post, terwijl luitenant Veerman comman dant was te Pakan Kroeng Tjoet. Kota Pohama en Pakan Kroeng Tjoet werden herhaaldelijk beschoten, zoowel met geweren als met geschut. De „projectielen" van de vuurmonden bestonden in den regel grootendeels uit lasch- platen, bouten, schroeven en moeren, die de Atjehers des nachts van de railbaan weghaalden. Daar de daken van de posten beston den uit gegalvaniseerd ijzer, behoeft het effect van een beschieting met dergelijke munitie geen nadere beschrijving. De vijand stelde zijn geschut meermalen zeer dicht bij de pos ten op. Hij kon dit ongestraft doen, eenerzijds omdat de zfc 1000 m breede opengekapte strook in 1889 reeds nagenoeg geheel was dichtgegroeid met manshooge alang2 en kreupelhout, die de waar neming van zijn stellingen beletten, anderzijds doordat het den onzen uitdrukkelijk was verboden, voorbij of zelfs maar in die strook te ageeren. Bij beschietingen, het „main pasang", bleef het echter niet. Meermalen dreven de Atjehers en de overloopers hun door onze eigen lijdzaamheid opgewekte onbeschaamdheid zoo ver, dat zij ons wanneer het donker was tartten door gejouw van hun kant „Kalau brani, keloear". Hoe vaak jeukten onze handen dan niet, hoe gaarne waren wij den vijand dan niet te lijf gegaan. Helaas, het mocht niet. Om zes uur 's avonds werden de posten gesloten en mocht niemand meer naar buiten. Men kan zich indenken, welke uitwerking dit op den duur had op het moreel van de bezettingen. In de door een hooge palissade omgeven bentengs voelden zij zich opgesloten, tot niets doen gedoemd en overgeleverd aan de genade of ongenade van den vijand. Geen wonder, dat dit pos- tenleven demoraliseerend werkte en er ontstond vrees. De troe pen voelden zich niet meer gevrijwaard voor nachtelijke over vallingen, zulks niettegenstaande de posten voorts waren omringd door een 8 m breede draadversperring waarin ten overvloede nog aloë was geplant, die in 1889 reeds manshoogte had bereikt en met haar scherpe punten ontzag inboezemde. Veerman kreeg tenslotte genoeg van de beschietingen het was op zijn voorstel en aan de hand van berichten van zijn spionnen, dat generaal-majoor van Teyn de actie opzette tegen Kota Toeangkoe. Wij zullen thans kolonel Anten zelf aan het woord laten. 899

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 9