Voor ietwat militante naturen „zit er wel iets in", toont de
„organisatie" veel verleidelijks. Aan de mise-en-scène schijnt nim
mer iets te ontbreken, ja toch het is geen kleinigheid het
menschelijke ontbreekt.
En dan is er nog een belangrijke zaak. Beperkt zulk een strak
systeem zich tot het weermachtsapparaat, dat inderdaad een nauw
luisterend instrument moet zijn, dan is hiervoor nog bewondering
te vragen, maar strekt deze mechaniseering van den geest zich uit
tot het geheele volk, te beginnen soms bij kinderen van 6 jaar, die
reeds „staatsgehoorzaamheid" boven de ouderlijke leeren stellen,
dan zullen de groote gevaren van zulk een primitief, klein systeem
nog duidelijker spreken. Dan ervaart men dat de leiding van één
man, bijgestaan door een gedisciplineerde élite, het volk bergaf
waarts moet voeren, alle moraal moet dooden als een onbruikbaar
artikel om de gewenschte „harde" jeugd te verkrijgen. En laten
wij ons hier éénmaal verleiden e.e.a. te zoeken in „ras-eigen
schappen", dan vinden wij een typeering van den Duitschen volks
geest in den koorkreet van Berlijnsche nationaal-socialistische stu
denten, waarvoor wij geen behoorlijk vertaalbare terminologie
weten, nl. „Wir scheissen auf die Freiheit".
Bezien wij in dit licht dan nog eens het karakter van het Duit-
sche nationaal-socialisme, dan heeft Hitler's uitlating, dat het
nationaal-socialisme geen „export-artikel" is, inderdaad een die
peren zin. Slechts zouden wij dit op onze wijze willen uitleggen,
nl. dat het geen „import-artikel" is voor elk volk, dat zich zelve
respecteert.
(Wordt vervolgd).
1041