een korte onderbreking door den strijd in China (1861) werd de
actie voortgezet tot het verdrag van Saigon (1862). Hier stond
Annam een deel van Cochinchina af, hetgeen indirect het Fransche
protectoraat over Cambodja tot gevolg had.
Wij moeten hier even iets dieper op in gaan, omdat laatstge
noemd gebied reeds jaren een van de, thans openlijk tot uiting
gekomen, wrijvingspunten vormt met het „ontwaakte" Thailand.
Cambodja is wat overbleef van het oude rijk der Khmers dat
zich mede uitstrekte over het tegenwoordige Thailand, Zuid-
Tonkin, Annam en Cochinchina. Het is met dit rijk gegaan als
met vele andere landen vreemde volken vestigden zich in de
randgebieden en maakten zich op den duur zelfstandig om ten
slotte de orspronkelijke bewoners te lijf te gaan. Nadat de Thais
reeds langen tijd waren tegengehouden, vestigden zij in het w.
van het Khmer-rijk een staat, waaruit drie eeuwen nadien het
latere Siam, tegenwoordig Thailand, groeide. De Annamieten ver
overden Zuid-Tonkin, Annam en, zooals reeds vermeld, Cochin
china. Ook de Siameezen bleven opdringen. Het eind was, dat
Cambodja in 1806 schatplichtig werd aan hun rijken. Toen de
Franschen Cochinchina hadden bezet, stelde Cambodja zich in
1863 vrijwillig onder hun bescherming. De verwikkelingen, welke
den grondslag vormen van een van de Thaische aanspraken, waren
hiermede nog niet ten einde. Siam erkende het Fransche protec-
toriaat eerst in 1867 tegen ontvangst van de oorspronkelijke
Cambodjasche „provinciën" Angkor en Battambang. Toen Franke
rijk het protectoraat over Annam had verworven, deed het
nieuwe aanspraken gelden. Siam erkende ze niet. Een Fransche
troepenmacht dwong het (1893) tot het sluiten van een verdrag,
waarin het de bezetting van Krat en Chantabun erkende. In 1904
kreeg het laatstgenoemd gebied terug, doch moest het de land
streken Meloeprey, Bassak en het gebied aan het Ton le sap-meer
voorgoed afstaan. De districten Battambang, Siemreap en Sisophon
volgden in 1907. Daarentegen kreeg Siam het district Krat terug.
Daarmede was de toestand van vóór 1867 vrijwel hersteld.
De handel had gehoopt, de Mekhong, welker monding nu in
Fransche handen was, te kunnen gebruiken als verkeersweg naar
het binnenland van O.-Achter-Indië. De rivier bleek zich niet
daartoe te leenen. Men zocht het toen in het n., in Tonkin, door
de Roode Rivier stroomopwaarts te volgen tot waar zij wegens
onbevaarbaarheid moet worden verlaten om verder met gebruik
making van „den trap der tienduizend treden", Yunnan te berei
ken. Annam noch China lieten dit goedsmoed toe. Dit gaf aan
leiding tot nieuwen strijd. Na de expeditie van 1873 werden
Hanoi, Haiphong en de Roode Rivier voor den handel opengesteld
en een handelsverdrag met Annam gesloten. In het jaar daarop
volgde de afstand van geheel Cochinchina. De Annamieten
hielden zich niet aan het handelsverdrag ook deden zij niets
1057