De werkelijke snelheid DE is groot EGsin hoek EDB.
Wordt in de bepaling van den afstand SD geen fout gemaakt,
dan bedraagt de gevonden snelheid QD QG sin hoek QDB
of practiseh EGsin hoek QDB.
Wordt in de bepaling van den afstand BD wel een fout ge
maakt, dan kan het doel worden aangepeild in P2 of Pi. De ge
vonden snelheden Q2P2 of Q1P1 verhouden zich tot QD als de
geschatte afstanden BP2 of BPi tot BD. Nu verlengen we de
lijnen P2Q2, P1Q1 en DQ, zetten op laatstbedoeld verlengde een
stuk QR DQ af en trekken de lijn BR, die de andere verleng
den snijdt in R2 en Ri. Dan is ook Q2R2 P2Q2 en Q1R1 PiQi-
M.a.w., ongeacht de fout in de afstandbepaling, liggen de op
eenvolgende meetplaatsen uit B gezien in één lijn.
Daar zooals reeds werd aangetoond de opeenvolgende
meetplaatsen door de opeenvolgende trefplaatsen mogen worden
vervangen, luidt voor deze wijze van snelheidsbepaling als
Stelling 2. Bij een foutieve koersbepaling wordt de zijdeling-
sche verplaatsing van de trefpunten ten opzichte van
de waarnemingslijn niet beïnvloed door een fout in
de afstandsbepaling zijpost doel, hoe groot of deze
fout ook zal zijn.
In de bovenstaande stelling is stilzwijgend aangenomen dat de
opeenvolgende trefplaatsen bij een foutieve koersbepaling een
zijwaartsche verplaatsing t.o.v. de waarnemingslijn veroorzaken.
In figuur 16 is dit reeds te zien. Verlengen we de lijn DE met
EF DE, dan blijkt dat de lijn BRi rechts van het punt F
loopt. Dit is meetkundig te bewijzen. Het volgt echter ook uit
een berekening van de grootte van de afwijkingen, die in een
bepaald geval optreden. In tabel 5 zijn de resultaten neergelegd
van een zoodanige berekening waarvoor boven de in het hoofd
van die tabel aangegeven grondslagen nog is uitgegaan van een
beginafstand (voor alle berekeningen) van 5000 m en van een
vuurtempo meettempo van 20" met verwaarloozing van de
1097
PZ
Sz
Figuur 16.
B (ZjpostJ