hoofd te zien. Haar tegenstanders wijzen zoo gaarne op crises en werkeloosheid. Beide, vooral armoede, heeft de wereld altijd gekend. Vroeger gingen de slachtoffers dood van den honger, later niet meer, dank zij het ingrijpen van den democratischen staat. Wij willen niet zeggen dat de wijze, waarop dit geschiedde, steeds juist was. Doch zelfs wanneer men dit der democratie aanrekent als een kwaad, een kwaad dat zij dan in de toekomst zal moeten en kunnen verhelpen, ook dan nog mag men niet de oogen sluiten voor het vele goede, dat de democratie heeft be vochten vele arbeidswetgevingen, sociale voorzieningen, ouder- doms-verzorging, bescherming van den arbeidenden mensch, geestelijke vrijheid ook godsdienstvrijheid onderwijs, be hoorlijke arbeidsvoorwaarden, verbetering van de huisvesting, hygiënische voorzieningen, loonsverbetering, afschaffing van den kinderarbeid, vermeerderde rechten naast de plichten van den mensch, vrijheid van het woord en geschrift, och, wat al niet meer. Wij vonden het alles al zoo gewoon en nu wij uit de bezette gebieden hooren, op welk een barbaarsch middeleeuwsche wijze het volk wordt gemuilkorfd, ontwaakt plotseling waardeering voor al dit kostbare goed, waarin wij al niets bijzonders meer zagen. Het is wel zeer eenvoudig, te zeggen wat de democratie (nog) niet bracht en te verzwijgen wat wij haar reeds wèl danken. In al wat wij hiervoor noemden en in nog veel meer demonstreerde zich echter de democratie, een gedachte, die zich moeilijk in eenige formule laat vastleggen, hetgeen bijv. met het fascisme veel ge makkelijker gaat. Het is voorts democratisch, te erkennen, dat tegenover het vertrouwen van het volk, op grond waarvan het de dragers van het staatsgezag met dat gezag bekleedde, dient te staan hun ver antwoordelijkheid aan dat volk. Geen Bismarcksch systeem dus, waarbij de kanselier slechts den keizer verantwoording aflegt geen fascistisch systeem dus, waarbij het volk niets te maken heeft met de handelingen van de dragers van het gezag, die niet door het volk zijn uitverkoren maar door een staatshoofd worden aangesteld en aan hem alleen verantwoording schuldig zijn. Het is daarom ook juist, dat de democratische staat verant woordelijke ministers kent, die tegenover het volk hun daden verklaren. Het is daarom ook even juist, dat menschen, die zoo hoog vertrouwen genieten, niet „aangeblaft" mogen worden door extremisten, omdat het staatsgezag dan onmiskenbaar wordt geschaad. Hierin dient de (nieuwe) democratische wet te voorzien. Tenslotte komen wij nog terug op de beschuldiging van zekere zijde dat het volk dom is, slechts zijn partij-krant napraat en geen eigen oordeel heeft. Hitier noemt zijn volk een kudde, Mussolini vindt zijn eigen volk vuil en luiwelaan, dan behoeven wij daar weinig aan toe te voegen. 1110

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1940 | | pagina 32