34
Het heeft echter niet zoo mogen zijn. In Mei werd de kern van ons
koninkrijk binnen enkele dagen bruut overweldigdde verbinding met
het Moederland is verbroken. Ik behoef niet uiteen te zetten, welke ingrij
pende gevolgen dit had voor alle gebiedsdeelen van het Rijk buiten Europa
hier zij slechts gewezen op het verlies, dat het Koninklijk Nederlandsch-
Indisch Leger lijdt, o.m. doordat geen jonge officieren, noch afgestudeerde
krijgsscholieren en officieren, die een hoogere technische studie volgden,
kunnen worden uitgezonden.
Dubbel gevoelig treft dit, omdat nu van deze gewesten juist de grootst
mogelijke paraatheid wordt gevergd, ten einde mede bij te dragen tot de
verlossing van Nederland.
Zoo kon het niet anders of de opleiding tot officier en de hoogere vorming
van officieren moest hier te lande worden verzekerd.
De voortzetting der K. M. A. ging vooraf, de oprichting der H. K. S. is
heden een feit geworden.
De reeds door mij genoemde wet zegt, dat de Hoogere Krijgsschool bestemd
is, in een driejarigen cursus eenerzijds officieren in algemeen krijgskundige
richting, alsmede voor de hoogere troepenleiding en voor den dienst bij den
generalen staf te vormen, en anderzijds officieren voor den intendancedienst
te bekwamen. 'Langjarige ervaring heeft uitgewezen, dat een driejarige inten
sieve studie een minimum is voor het verwerven van de beoogde hoogere
vorming. Niettemin wordt deze leergang beperkt tot twee cursussen van
iets minder dan een kalenderjaar elk.
Dit is onvermijdelijk, aangezien anders een te groot hiaat zou kunnen
ontstaan tusschen hen, die het vorige jaar de krijgsschool verlieten en de
volgende generatie. Op een spoedige bevrijding van Nederland, hoezeer
gehoopt, mag immers niet gerekend worden.
In een leergang van minder dan twee kalenderjaren de volledige stof van
drie normale studiejaren te verwerken, zou het onmogelijke gevergd zijn.
Van wezenlijk verwerken en beklijven der verworven kennis zou dus doende
niet mogen worden gesproken.
Beperking was dus geboden. Het oog gericht houdend op het met de
verkorte opleiding beoogde doel, nl. officieren met bekwamen spoed te
vormen voor diensten in lagere en hoogere staven en voor het verrichten
van practischen intendancedienst, lag het voor de hand zoo min mogelijk
beperking aan te brengen in de militair-wetenschappelijke vorming en in
die niet-militaire colleges, welke van rechtstreeksche beteekenis zijn voor
de toekomstige militaire functie. Bij dit laatste denk ik b.v. aan de col
leges natuur- en scheikunde van de intendance-studiën.
Voor enkele vakken moest eenige comprimeering worden aanvaard, terwijl
de colleges in enkele niet-militaire wetenschappen, hoezeer onontbeerlijk
voor den hooger gevormden officier, voorshands achterwege zullen blijven,
dan wel tot een minimum zijn teruggebracht.
Ik mag hier intusschen aan toevoegen, dat het in de bedoeling ligt, zoo
dra de omstandigheden zich daartoe leenen, de opleidingen tot den gebruike-
lijken omvang te vervolledigen. Mogelijk opgekomen vrees, dat de schat-
kameren der wetenschap slechts ten halve zullen worden ontsloten, is dus
ongegrond.
Beperking leidde intusschen niet tot verlichting, integendeel.
Veel zal worden gevergd van docenten, zoowel als leerlingen.
Van de docenten vooral waar zij zullen moeten comprimeeren, van enkele
militaire docenten in het bijzonder, aangezien de corlog van heden nieuwe,
onvoorziene problemen heeft opgeworpen.
Werd door gnl. ter Poorten terecht gewezen op de omstandigheid, dat
enkele facetten van de opleiding in Nederland hier zullen moeten worden
gemist, eenig tegenwicht mag worden geconstateerd in het feit, dat op
sommige terreinen grootere specialisatie in het docentencorps mogelijk is
dan in Nederland, terwijl nauw contact met departement en troep een „bij"