35 blijven ten aanzien van de heerschende inzichten en practische ervaringen verzekert. Een gelukkige omstandigheid, waarvan ik afzonderlijk gewag wil maken, is, dat te dezer stede een officier der Koninklijke Marine werkzaam is, die kon worden aangezocht, het belangrijk vak marineaangelegenheden te doceeren, aan welke uitnoodiging, met de gewaardeerde bewilliging van den Com mandant der Zeemacht, door Luit. ter Zee Brouwer, tot onze vreugde, gaarne gevolg werd gegeven. Met niet minder voldoening vermeld ik, dat Prof. Dr. Duij vendak, de eenige docent, die een lange reis moet ondernemen om zijn wetenschap aan ons over te reiken, over zijn aanvankelijke bezwaren is heengestapt en zich bereid verklaarde, toe te treden tot het docentencorps van de Hoogere Krijgsschool. Zoo is het mij dan een voorrecht U allen, hoogleeraren en leeraren, een hartelijk welkom toe te roepen. Verscheidenen Uwer staan óf vreemd tegenover deze omgeving öf nieuw tegenover het leeraarschap. Overtuigd, dat U aanvankelijke onwennigheid zult tegemoet treden, niet met een „try to make the best of if, doch met een „1 will do my utmost", twijfel ik er niet aan of Uw bekwaamheden zijn borg voor een spoedig vinden van juisten inhoud, vorm en toon. Het behoeft overigens geen nadruk, dat waar mijn ervaring U kan dienen, daaruit vrijelijk mag worden geput. Een woord van welkom voorts tot den Kol. b.d. Kemmerling, die de administratieve verzorging van het krijgsschool-apparaat op zich heeft willen nemen. Ook U, officieren-leerlingen, zij een welgemeend welkom toegeroepen. Van U wordt niet minder dan volledige overgave en toewijding aan Uw taak verwacht. Houdt voor oogen, dat U op de Hoogere Krijgsschool geen passieve rol wacht. Geen ontvangen en geestelijk vermalen slechts van hetgeen U wordt voorgezet, doch verwerking en critische overdenking vorming van zelfstandig oordeel en eigen meening. Vastheid en wil, besluit vaardigheid, volharding, ook onder moeilijke omstandigheden, oprechtheid niet meer trachten te schijnen dan men is zijn karaktereigenschappen, welke bijzondere verzorging behoeven. Voortdurende training van den geest, opdat deze lenig en levendig zij, is ncodig om de telkens wisselende militaire problemen tot oplossing te kunnen brengen. In een voorloopig verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in 1889 werd met betrekking tot het onderwijs aan de Hoogere Krijgsschool gezegd „Hier moet op de ontwikkeling van eigen oordeel het oog gevestigd zijn en ook voor de beoordeeling van afwijkende meeningen de gelegenheid niet ontbreken". Ik voeg daaraan evenwel toe, dat hieruit niet volgt, dat op de Hoogere Krijgsschool aan haastig oordeel, zonder fundament, vrije toegang wordt verleend. Ik moge thans overgaan tot het wijden van enkele beschouwingen aan den inhoud van het op de hoogere krijgsschool te geven onderwijs. In de eerste plaats wijs ik dan op de omstandigheid, dat wij thans een volk in oorlog zijn. Vele jaren voerde het Opperbestuur een neutraliteits- of zelfstandigheids- politiek. Dit was uiteraard van invloed op het geheele militaire denken en doen. Het minst bekoorlijke daarvan was een zekere, onvermijdelijke onge wisheid. Daarin kwam een scherpe keer. Wij zijn in oorlogonze plaats is thans en, zooals ik het zie voor vele jaren, dus ook na den oorlog aan de zijde van onzen machtigen bondgenoot Engeland, die met weer- galoozen moed, vastberadenheid en volharding den beschavingsvemieler en zijn satellieten bestrijdt. Daarop moeten wij ons instellen, op deze nieuwe ver houdingen op het wereldtooneel ons oriënteeren en vastzetten. In de tweede plaats roep ik in Uw herinnering terug de U stellig bekende woorden van Churchill, waarop ook de Chef van den Generalen Staf reeds zinspeelde, n.l. „De generaals zijn altijd bezig, den vprigen oorlog te strijden".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 39