uit te maken of betrokkene de thans door hem bekleede functie, die een beletsel vormt voor dienst bij de stadswacht in geval van oorlog, ook in een eventueelen oorlog nog zal uitoefenen. Tot hen, die in tijd van oorlog geen dienst zullen kunnen doen bij de stadswacht, behooren o.m. ambtenaren, die bij vijandelijke bezetting van hun ambtsgebied, in het belang van de bevolking aldaar hun normale taak moeten blijven verrichten en derhalve niet aan het risico mogen worden blootgesteld, dat zij wegens hun indeeling bij de stadswacht door den vijand als militair worden aangemerkt en als zoodanig krijgsgevangenen worden gemaakt. Voorts zij, die in tijd van oorlog met hun departement, dienst of bedrijf naar elders moeten evacueeren. Tot hen, die ook niet aan de oefeningen van de stadswacht zullen kunnen deelnemen, behooren bijv. zij, die werkzaamheden verrichten, welke te allen tijde moeten doorgaan (bijv. het rijdend personeel van de spoorwegen, bedienend personeel van telefoon-, telegraaf- en postdienst, electriciteits-, gas- en waterleidingbedrij ven, politie, gevangenisbewakeningspersoneel, personeel in con- tinu-bedrijven voor aanmaak van munitie en andere urgente defensiebehoeften) Met het oog op het vorenstaande heeft oproep voor de stads wacht van de tot de noodformatie behoorende personen dan ook als volgt plaats a. De commandant-stadswacht roept namens den Legercomman dant de in de plaats woonachtige personen op, die tot de noodformaties behooren. Aan dezen oproep moet gevolg worden gegeven door hen, wier noodformatiefunctie geheel of gedeeltelijk vereenigbaar is met dienst bij de stadswacht. Genoemde commandant beslist, wie van hen, die aan den oproep gevolg hebben gegeven, zoowel aan de oefeningen in tijd van vrede, als aan de diensten bij oorlogstoestand dan wel slechts aan vermelde oefeningen zullen deelnemen. Laatstbedoelde personen worden dan niet organiek bij de stadswacht ingedeeld, doch uitsluitend voor haar oefenings eenheden bestemd. Zoo noodig treedt de commandant-stads wacht terzake in overleg met den betrokken dienstchef of werkgever, dan wel zoo het personen betreft, die voor vervulling van een functie in den burgerlijken dienstplicht zijn aangewezen met den resident. b. Aan den onder a bedoelden oproep behoeft geen gevolg te worden gegeven door hen, wier noodformatiefunctie niet vereenigbaar is met den dienst bij de stadswacht, zulks blijkens een verklaring van den dienstchef, werkgever of resident. Deze verklaring moet de reden aangeven, waarom de betrokkene van deelneming aan de stadswacht dient te worden vrijgesteld. De commandant-stadswacht gaat deze verklaringen na. Zoo hij zich eventueel na bespreking 54

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 58