1. MONUMENTENSERIE. GOEGOEK MALINTANG. Honderd jaar zal het den 27sten van deze maand, Februari 1941, zijn geleden dat de sergeant-majoor-geweermaker J. G. Schelling, de Eur. fuselier F. Marien en de Jav. fuselier Sosemito zich met de versterking Goegoek Malintang in de lucht lieten vliegen, liever dan zich aan den vijand over te geven, daarmede het Koninlijk Nederlandsch-Indisch Leger, dat reeds zijn Albrecht Beijling bezat 1), zijn van Speijcks schenkend. Een memoreeren en herdenken van deze roemrijke heldendaad kan en mag zich niet beperken tot dat feit alleen. Immers, onaf scheidelijk met de door de twee Europeanen èn den Javaan betoonde daden van moed, zelfopoffering en kameraadschap, zijn verbonden die van allen, die deel uitmaakten van de bezetting van het werk Goegoek Malintang. En wanneer wij al deze daden willen gedenken, dan kunnen wij niet beter doen dan hier af te drukken de beschrijving, die de gep. luit.-kol. A. S. H. Booms Ridder M.W.O. 4e kl., daarvan heeft gegeven in zijn helaas te weinig bekend boekwerk „Neerland's krijgsroem in Insulinde". 103 Den 24en Februari 1841 brak geheel onverwacht te Padang Pandjang de groote opstand uit in Batipo, een district op Sumatra's Westkust. Geen der gewone voorteekenen, als het wegzenden van vrouwen en kin deren, de toenemende brutaliteit der door fanatieke priesters opgehitste Inlandsche bevolking, nachtelijke vergaderingen en dergelijke, had de nade ring dier uitbarsting aangekondigd en de ons zoo vijandige aanhangers der Padrie's, de fanatiekste der godsdienstige secten, hadden zich niet meer dan anders in de hoofdstad van het district vertoond. De opstand was zoo geheim voorbereid, dat niemand iets vermoedde en ieder, die niet in het complot was, dacht dat de volmaaktste rust heerschte, tot plotseling in den vroegen morgen van 24 Februari alle niet ingewijden verrast werden door de eerste gevolgen van oproer, roof, moord, brand en plundering. In de onmiddellijke nabijheid dier hoofdplaats, aan den rand van een diep en woest ravijn, was eene versterking, Goegoek Malintang gelegen, door eene Nederlandsche troepenmacht bezet en dienende om het Civiel bestuur te steunen in de handhaving van ons gezag. De versterking bestond uit een door een aarden wal omringd kampement, voorzien van twee bastions, waarop echter geen vuurmonden geplaatst waren. Aan de zijde van het ravijn was een goed versterkt reduit opgericht, dat bewapend was met twee stukken geschut. Binnen de enceinte van het versterkte kampement bevond zich alleen het logies der bezettingstroepen, zoomede de gebouwen, die voor de opber ging van den voorraad levensmiddelen dienden, doch geen ammunitie, ter- 1) Zie I.M.T. 1939 nr. 5, blz. 443, Herdenking van het sneuvelen van luit.-kol. J. J. Roeps, Ridder M. W. O. 3e kl., op 23 Maart 1940.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 2