104 wijl in het reduit slechts een buskruit-magazijn stond, waar een groote voorraad kruit, patronen en projectielen waren opgeborgen, doch ook niets andersin dat reduit was geen gelegenheid om de bezetting onder dak te brengen, noch om een voorraad levensmiddelen op te bergen, geen put om de bezetting in dat laatste toevluchtsoord van water te voorzien, niets, dan alleen een goed gevuld munitie-magazijn. Deze nalatigheid en onoordeelkundige inrichting zou nu voor de bezet ting de noodlottigste gevolgen hebben, doch ook aanleiding geven tot bui tengewone daden van moed, trouw en edele, grootsChe, ridderlijke zelf opoffering, waaraan de annalen van ons dapper Indisch Leger zoo rijk zijn. Het kleine garnizoen werd gecommandeerd door den tweeden luitenant der infanterie J. B. Banzer en bestond uit den eersten luitenant-kwartier - meester C. Keppel, tien Europeesche en vijf en dertig Inlandsche onder officieren en manschappen, benevens vier en veertig Inlandsche vrouwen en kinderen, waaronder de zes kinderen van den luitenant Keppel, die, evenals de sergeant-majoor-geweermaker J. G. Schelling, eene woning buiten, doch in de onmiddellijke nabijheid der versterking betrokken had de luitenant Banzer en de rest van het garnizoen wconden binnen de omwalling. Na de reveille op den bedoelden 24en Februari 1841 was de bezetting, die nog niet ontheten had, met de gewone dagelijksche morgenwerkzaam heden bezig, zoodat de poort openstond en behalve de nog half dommelende schildwacht voor dien hoofdingang, waren geen bijzondere veiligheidsmaat regelen genomen, want niemand vermoedde eenig onheil. De Europeesche sergeant Holij, die zich toevallig op een der bastions bevond, ontdekte in het op korten afstand gelegen Padang Pandjang een hevigen brand, vergezeld van luid geschreeuw en gegil der bevolking ofschoon hij dit toeschreef aan de gewone onvoorzichtigheid der Inlanders, ging hij toch den commandant waarschuwen en diens bevelen vragen, alleen echter in verband met het mogelijke gevaar voor de met licht brand bare materialen ingedekte gebouwen der versterking. Te gelijk met hem kwam de sergeant-majoor-geweermaker Schelling bij den commandant, en meldde dat talrijke gewapende en woest tierende Inlan ders zijne woning op korten afstand van de versterking waren binnen gedrongen, alles verwoestende, zoodat hij zelf maar ter nauwernood onge merkt ontsnapt was. Niet wetende wat hij daarvan denken moest en nog niet zoo dadelijk aan een algemeenen opstand denkende, doch meer persoonlijke wraak ver moedende, liet Banzer zijn troep toch terstond onder de wapens komen, wat zeer spoedig in zijn werk ging, daar de brand en het rumoer de bezetting reeds van zelve had doen bijeenkomen, zoodat de bevelen dus spoedig waren gegeven en volbracht. Nauwelijks was de troep gewapend bijeen, of reeds drong eene goed gewapende opgewonden bende Inlanders, woeste oproerkreten slakend, de nog geopende poort der versterking binnen, de klewangs en lansen zwaaiende waaraan 't bloed kleefde van den wreed vermoorden Civielen gezagvoerder en van allen, die het Hollandsche Gouvernement getrouw dienden en dus geen deel aan den opstand genomen hadden. De op bloed en moord beluste, woeste, overmachtige bende stormde op de zwakke bezetting los, die wel gewapend was, doch geen enkele patroon had, daar die in het reduit opgeborgen waren en zich dus alleen van de bajonet 'kon bedienen om zich de aanvallers van 't lijf te houden, wat zij dan ook met kracht en beleid deed. Geheel omringd en ingesloten binnen zijne eigen versterking door die fanatieke met doodsverachting aanvallende bende, oordeelde Banzer het 't raadzaamst, om te trachten zich door die woeste horde met de bajonet een weg te banen en zoo het reduit te bereiken, dat wegens zijne geringe uitgebreidheid en grooten voorraad ammunitie gemakkelijker te verdedigen zoude zijn, tot hulp van elders tot ontzet opdaagde.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 3