uiting komen, moeten, juist door de vastberaden uitvoering, de
nadeelen compenseeren.
En dit vereischt, dat elke ondergeschikte zijn vollen wil en werk
kracht inzet, om het eenmaal genomen besluit in den geest van
den bevelhebber te helpen doorvoeren. Slechts deze opvatting,
deze wil, kan van het ageerende onderdeel één geheel maken, het
plan van den commandant verwerkelijkend.
Critiek op een plan, zelfs onderbewust, moet zijn uitgesloten.
Met vol vertrouwen dienen door de onderbevelhebbers alle maat
regelen te worden genomen, die in de eenmaal aangegeven lijn
noodig zijn.
Het is hiervoor echter noodig, dat elke ondergeschikte, vooral in
den staf, geheel op de hoogte is van dat plan en van den geest
ervan. Ja, zelfs zou men mogen aanvoeren, dat in den staf het
karakter van den commandant moet worden aangevoeld en men
zich in zijn eigen beslissingen ook daarnaar ten deele moet richten.
Een aardig analogon van de geesteshouding van den arts in een
staf vinden wij in het medische beroep in die van den assistent
bij een operatie. Ook hier dient de assistent geheel op de hoogte
te zijn van het plan van den chirurg ook hier dient hij eigen
opvattingen ondergeschikt te maken aan die van den leider van
den ingreep en alles te doen om de uitvoering van diens besluit te
helpen slagen. En ook hier dient de medewerker steeds op zijn
qui-vive te zijn voor eventueele mogelijkheden, die zich onder de
operatie voordoen, vooruit te zien naar kleine complicaties, die hij
zelfstandig, grootere, die hij met den chirurg samen het hoofd
moet bieden.
De vergelijking kan nog verder worden getrokken evenmin als
het den assistent is toegestaan, door voortdurende opmerkingen
de aandacht van den operateur van zijn werk af te leiden, evenmin
zal de arts in een staf den commandant lastig mogen vallen met
allerlei vragen, zijn deel van den tactischen arbeid betreffend. Hij
vergete niet, dat de commandant een groote verantwoording draagt,
dat hij het geheel dient te blijven overzien, dat van zijn inzicht,
zijn overwegen en beslissen het uiteindelijk resultaat van den strijd
voor een zeer groot gedeelte afhangt.
De arts betrachte dus een groote bescheidenheid, beslisse voor
zichzelve goed, wat van voldoende waarde is om den commandant
te worden medegedeeld. Wel zal hij bij zijn overwegingen hulp
kunnen vinden bij de overige officieren van den staf, bij het
regiment speciaal bij den toegevoegden officier, onder wiens super
visie hij volgens het G.V.I. werkt. Het zal hiervoor van zeer veel
belang zijn, dat hij commandant en overige officieren kent, dat
hij zich daadwerkelijk een onderdeel van den staf voelt, en dat
hij er van is doordrongen, een gedeelte van de verantwoording
zelf te kunnen en moeten dragen. Hij dient daarvoor te zijn opge
nomen in den geest van goede kameraadschap, die in een staf moet
heerschen van den aanvang af, van het oogenblik dat hij bij een
144