anker vallen in den Gouden Hoorn. Hiermede heeft Duitschland
den beslissenden slag behaald in den diplomatieken strijd.
Want wel tracht de Hooge Porte het gezicht te redden door
de Goeben en Breslau onder Turksche vlag te brengen. Maar
den 16den Augustus vraagt Konstantinopel te Berlijn 2
admiraals, 10 officieren, 10 ingenieurs en 600 man aan
om de verdediging van Bosporus en Dardanellen te organiseeren
en de twee overgenomen kruisers te helpen bemannen. Zoo drijft
Enver, gesteund door Wangenheim en Souchon, Turkije in Duit-
sche armen.
Er is te Konstantinopel ook een Duitsch landmachtofficier,
Liman von Sanders, hoofd van een militaire missie, belast met
de reorganisatie van het Turksche leger. Maar al te goed kent
hij den deplorabelen toestand van dat leger. Hij wijst daarop
Duitschland zal van dézen bondgenoot weinig genoegen beleven.
De Oberste Heeresleitung legt hem het zwijgen op. Hetzelfde
gebeurt, wanneer hij zich verzet tegen het plan van evengenoemd
edel drietal en pro-Duitsche Turksche officieren, onmiddellijk ten
aanval te gaan op het Suez-kanaal. En toch, wie kon, daar die
actie in hoofdzaak te land zou moeten worden gevoerd, beter de
daaraan verbonden bezwaren beoordeelen Bovendien deed Rus-
land's diep doordringen in Galicië hem meer profijt verwachten
van een landing op de kust van de Zwarte Zee tusschen Odessa
en Akkerman.
Zoo heeft de eerste slag onmiddellijk het effect teniet gedaan
van Engeland's verklaring van den 7den Augustus, de integriteit
van het Ottomaansche Rijk en het statuut van Egypte te zullen
eerbiedigen, mits Turkije zich onzijdig houdt en Egypte rustig
blijft. Zulks niettegenstaande deze verklaring den Sultan, na de
ongelukkig gevoerde Tripolitaansche en twee Balkanoorlogen toch
wel wat waard moest zijn. Dit zou ook wel het geval zijn geweest,
ware Turkije niet als zoovele malen tevoren wanneer zijn bestaan
op het spel stond, innerlijk zoo verscheurd geweest. De Sultan
wenschte geen oorlog. De troonopvolger Yoessoef Izeddin was
kennelijk voor de Geallieerden. Ook de Groot-Vizier, Said Halim,
voelde meer voor Engeland dan voor Duitschland. De minister
van marine, Djemal, een van het Jong-Turksche triumviraat, had
den naam, pro-Fransch te zijn.
Aan het hoofd van de oppositie stonden de twee andere kop
stukken van de Jong-Turken, Talaat, de aanvoerder, man uit
het volk, en Enver, minister van oorlog, de held van de revolutie
en roemrijke verdediger van Adrianopel. Met Djemal stonden zij
het pan-Toeranisme voor „Turkije voor de Turken". Anders dan
hij, die de Duitschers verfoeide, verwachtten zij van hen alle
heil. Zij zagen niet in, dat heel de Duitsche lief- en dikdoenerij
tegenover het Oosten slechts het eigen belang op het oog had.
Enver was geheel „ingewikkeld" door de Kulturals officier
159