pagaaien („parels" genaamd) en weten zij met hun booten, ver
snellingen en vallen te nemen. De naam „waterneger" kenschetst
hen dan ook beterin het bosch presteeren zij niet veel, als
„woudlooper" overtreft de Indiaan hen verre. Hun dorpen zijn
eenvoudig opgezettoch ziet men hier en daar wat snijwerk als
huisversiering. Zij volgen hun Afrikaansche adat nog voor zoover
die hun is bijgebleven. Bijgeloof viert hoogtij aan geesten wordt
een groote plaats ingeruimd. De Boschnegers offeren nog steeds
aan allerlei water-, grond- en andere geesten en houden hun
doodenfeesten, vuurdansen, bezweringen e.d. nog in eere.
Er is juist voldoende organisatie in hun samenleving om orde
in den stam te scheppen. De voornaamste stammen zijn de Auca-
ners, de Boni's, de Paramaccaners en de Saramaccaners. Aan
het hoofd van den stam staat de „granman", die erfelijk wordt
opgevolgd door den zoon van zijn zuster (matriarchale stelsel).
Het dorpshoofd heet kapitein. De hoofden hebben weinig in te
brengen. Evenals alle dorpsgenooten kappen zij jaarlijks hun
grondje een stukje oerbosch open, waarop de vrouwen
dan het hoognoodige planten. Deze grondjes (roofbouw) bevin
den zich dikwijls op zeer aanzienlijken afstand van de dorpen.
Tusschen de dorpsgenooten bestaat terzake weinig of geen
overleg. Iedereen doet wat hem goeddunkt.
Ook na de opheffing der slavernij in 1863 bleven hun voor
ouders, de Marrons, waarover hierna onder „Geschiedenis" meer,
ver van de bevolkingscentra in het oerbosch leven. Aldus werden
de Boschnegers gespaard voor die „zegeningen" der westersche
beschaving, die in hun geboorteland Afrika zooveel onheil zouden
brengen. (Reeds in 1750 werden naar de kust van Guinea
Afrika - alleen uit Engeland 710.000 gallons rum vervoerd
Geld bezitten de Boschnegers niet. Slechts de vrachtvaarders
op de groote rivieren en degenen onder hen, die boomstammen
stroomafwaarts brengen, krijgen dit in handen. Zij koopen er
tabak, voedingsmiddelen, lendendoeken, kapmessen, kruit, e.d.
voor.
Hun wapens zijn pijl en boog; ook de speer is nog in gebruik.
Slechts enkelen zijn de trotsehe bezitters van een oud verroest
jachtgeweer.
Met de Indianen wordt hier en daar ruilhandel gedreven.
Evenals dezen gaan zij in het bosch vrijwel naakt. In bevolkings
centra is lichaamsbedekking door het Bestuur verplicht gesteld.
Daar iedereen kan leven zooals hij dat wil en zooals zijn buur
man dat doet omdat de bosschen en rivieren hun allen een bestaan
verzekeren, zijn er geen vraagstukken omtrent kapitaal en arbeid
op te lossen, is er geen sprake van een bezittende en arbeidende
klasse.
Sociale nood bestaat in deze primitieve maatschappij niet
diefstal komt zelden voor. Vrouwen-„perkara's" vormen vrijwel
171