BODEM.
De Guyana's werden vroeger ook wel „Wilde kust" genoemd,
niet om de „wilde Indianen", die men er aantrof, maar vanwege
de ontoegankelijkheid van de kusten dezer landen. Zij zijn dicht
begroeid met diepe rhizoforen-bosschen en volkomen vlak. Bij
vloed loopen uitgestrekte gebieden onder water, terwijl bij eb
groote slijkbanken vrijkomen, waarop duizenden vogels flamin
go's, pelikanen en reigersoorten neerstrijken.
Men kan Suriname in drie in algemeenen zin evenwijdig aan
de kust verloopende bodemstrooken verdeelen, nml. een alluviale
strook, een savannengorde-L en een gebied van heuvels en laag
bergland.
De alluviale, tevens noordelijkste, strook is ongeveer 25 tot
100 km breed en bestaat uit vette klei. Hier vindt men de z.g.
ritsen, schelpzandbanken, die dikwijls kilometers lang zijn. Zij
worden gebroken en omgeven door uitgestrekte moerassen, de
z.g. zwampen, die gelijk het geheele land een dichte tropische
begroeiing hebben. Vooral in den grooten regentijd wordt dit ge
bied door de rivieren, die dan buiten de oevers treden, geheel
overstroomd.
Langs deze rivieren, zijrivieren en kreken met hun zware
humuslagen liggen de plantages, voor een groot gedeelte in de
omgeving van Paramaribo, dat 25 km van de kust is gelegen.
Omgeven door dijken, worden zij kunstmatig droog gehouden.
Deze vlakke plantage-poldergronden met hun dijken, kanalen,
en steenen sluisbruggen, doen Hollandsch aan
In deze strook, het cultuurgebied, bevinden zich de bevolkings
centra, waarvan de voornaamste zijnParamaribo Nickerie,
Coronie, Groningen, Nieuw Amsterdam, Moengo en Albina.
Op de alluviale strook volgt een 15 km breede savannen-
gordel met een bodem van kwartszand.
De savannen zijn droog, begroeid met hard gras, struiken en
heesters. Over een groot gedeelte van dit gebied liep vroeger
het z.g. „Cordonpad", een weg, waaraan blokhuizen met een
militaire bezetting waren gelegen om de plunderende, weggeloopen
slaven (marrons) te verhinderen, het cultuurgebied binnen te
dringen. (Een soort geconcentreerde linie dus als destijds in
Atjeh.)
Hierop volgt de derde strook, het heuvelland dat zuidelijker
overgaat in laag bergland. Deze strook is, evenals de noorde
lijkste, dicht met oerbosch begroeid. Het bosch is rijk aan uitste
kende houtsoorten (ceder-, mahonie- en letterhout, bruinhart-,
purperhart- en rubberboomen)gommen en oliën (kleur- en verf
stoffen)
In 1927, toen de vraag naar rubber groot was en andere landen
hieraan niet geheel konden voldoen, beleefden de balata (rubber)
■zoekers een gouden tijd hun product bracht tot 3.50 per kg
175