190
10. UIT DE PERS.
DE BETEEKENIS VAN DE VERSCHILLENDE ONDER-
DEELEN VAN DE WEERMACHT.
Over dit onderwerp publiceerde o.m. het A. I. D. van 9 Januari
de inzichten van een bijzonderen militairen medewerker.
Wanneer de in 1940 gevoerde militaire campagnes één ding volkomen
duidelijk hebben gemaakt, is het wel het feit, dat sinds 1914 bij de tot dan
toe bestaan hebbende weermachtsdeelenzee- en landmachten, een zelf
standig nieuw deel is gekomende luchtmacht.
Bij de thans voornaamste oorlogvoerenden vormt deze luchtmacht een
afzonderlijk weermachtsdeel, dat voor nauwe samenwerking de noodige een
heden aan leger en vloot afstaatleger- en vloot-luchtwapens.
In andere landen, zooals de Vereenigde Staten en ook bij ons, bestaat
geen zelfstandige luchtmacht, doch uitsluitend leger- en vlootluchtwapens
als onderdeelen van deze beide weermachtsdeelendeze wapens bevatten
dan echter zoowel eenheden, bestemd voor nauwe samenwerking als lucht
vloten voor zelfstandig operatief gebruik.
Wij gelooven om verschillende redenen, dat deze laatste organisatie nog
zoo kwaad niet is zij bevordert een juist onderling begrip en goede samen
werking, want ook de operaties van een z.g. zelfstandig optredende lucht
vloot kunnen niet gezien worden los van het algemeene beeld van de oorlog
voering. Wij vinden voor deze opvatting steun in de recente benoeming
van Sir Brooke Popham tot opperbevelhebber in het Verre Oosten van
leger- en luchtstrijdkrachten, waardoor het systeem der zelfstandige R.A.F.
locaal wordt doorbroken en waarmede (wanneer wij aannemen, dat de
luchtstrijdkrachten voor rechtstreeksche samenwerking met de vloot daar
buiten vallen) in feite een copie van onze eigen organisatie wordt geschapen.
Hoe de organieke samenhang echter ook moge zijnvoor operatief gebruik
dient men thans te onderscheiden landmacht, zeemacht en luchtmacht.
Wat is nu de beteekenis dezer drie weermachtsdeelen
Er is neiging tot verwarring, nu na de groote landslagen van den huidigen
oorlog, waarin land- en luchtmacht in nauwe onderlinge samenwerking
domineerden, doch geen definitieve beslissing bevochten, de oorlog in een
stadium is gekomen, waarin het wel lijkt, alsof alleen de zeemacht (gesteund
door de luchtmacht) haar „silent pressure" blijft uitoefenen.
Men is zelfs geneigd aan te nemen, dat een grootscheepsche actie te land
voor het winnen van den oorlog niet strikt noodzakelijk zou zijn.
Het krijgsrumoer in Albanië en Lybië schijnt in dit verband niets meer
dan een onbeteekenend incident, overigens bijzonder geschikt voor het schok
ken van het Italiaansche moreel, voor het stijven van den wil tot zelfstandig
handelen van nog onafhankelijke Balkanstaten en voor het tot nadenken
brengen van Japan, of het wel op het goede paard heeft gezetdoch niet
van rechtstreeksch belang voor het winnen van den oorlog.
Een dergelijke gedachtengang is voor ons aantrekkelijk. Hij geeft de ontwij
felbare zekerheid van de eindoverwinning, zij het dan ook na jaren van
strijd en ontbering. Hij is echter gebaseerd op een ongebreidelde „oceanische"
denkwijze en onderschat den tegenstander, dien wij zoo gaarne verwijten,
dat hij slechts in „continentale" normen kan denken.
Laten wij ons niet vleien met te groot optimisme, doch liever den toestand
die nog vele gevaren in zich bergt moedig onder de oogen zien.