11. UIT DEN VOLKSRAAD. Bij de opening van de tweede gewone zitting van den Volksraad op 10 Januari j.l. hield de voorzitter, mr. J. A. Jonkman, de vol gende rede. 197 Reeds vele jaren geldt als regel de tweede gewone zitting niet voor het houden van algemeene beschouwingen te bestemmen. Aangezien echter de opening dezer zitting kort na de intrede van 1941 valt toen de jaarwisseling werd voltrokken voor de tweede maal gedu rende den wereldoorlog, voor de eerste maal nadat ons Koninkrijk daarin werd betrokken en voor vierde maal sinds de strijd tusschen Japan en China weer ontbrandde meen ik mij zelve toch eenige opmerkingen van algemeenen aard te mogen veroorlooven. In het afgeloopen jaar trad, naar mij voorkomt, de Volksraad in het Indisch staatsbestel meer op den voorgrond, zij het helaas als gevolg van den oorlog. Dit verschijnsel vindt wellicht in de eerste plaats hierin zijn verklaring, dat Volksraad en samenleving elkander nader kwamen. De burgerij van Nederlandsch-Indië in den ernst der tijden zich haar mede verantwoordelijkheid voor den gang van zaken van land en rijk meer bewust, hooger prijs stellende op haar recht van medezeggenschap door middel van een vertegenwoordigend lichaam, en tot steun aan de overheid met volle kracht bereid vond in den Volksraad een weg om de Regeering dichter te naderen dan anders mogelijk is. De Regeering Harerzijds naar eigen ver klaringen volgens onze staatsinrichting niet uit de burgerij voortgekomen en toch uit de Indische gemeenschap bezieling voor Haar werkzaamheid puttende heeft het overleg met den Volksraad ondanks oorlogsom standigheden en staat van beleg - voortdurend eerder verruimd dan beperkt. Bovendien mag worden aangenomen, dat de Volksraad ook hierom meer belangstelling genoot, omdat in dezen oorlog ook het behoud der democratie een inzet en in ons staatsbestel de Volksraad de democratische instelling bij uitstek is. De positie van den Volksraad zooals die is opbouwd uit bevoegdheden, samenstellingen, werkwijze brengt mede, dat verschil van inzicht tusschen de leden onderling en critiek op de Regeering veelal méér' aandacht trek ken dan de groote mate van eensgezindheid op hoofdzaken welke er zoowel binnen ons college als tusschen Regeering en Volksraad heerscht. Die eensgezindheid kwam in het afgeloopen jaar b.v. tot uiting in eerbied en aanhankelijkheid tot Kroon en Vorstenhuis, in medeleven met het moederland, in bereidheid alle krachten van ons land in te spannen, en in de algemeene instemming waarmede de drie doelstellingen onzer Re geering zijn aanvaard steun aan de oorlogvoering, versterking der lands verdediging en desniettegenstaande voortarbeiden aan de volksverheffing. Die eensgezindheid bleek ook o.m. uit het feit, dat alle aanvullingsbe- grootingen 1940 en de hoofdbegrooting 1941 zonder hoofdelijke stemming zijn aangenomen, waarbij enkele amendementen en het verzoek van eenige leden bij een enkel begrootingsvoorstel, dat zij geacht willen worden te hebben tegen gestemd, in dit verband voorbijgegaan kunnen worden. Het spreekt overigens van zelf, dat verwijzing naar die eensgezindheid niet het streven wil tegengaan, de bestaande geschillen voorzoover mogelijk te beslechten. 'Het nieuwe jaar schijnt voor het welslagen dezer drie doel stellingen goede kansen te bieden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 96