Amsterdam het aandeel van de familie Sommelsdijk over voor 700.000.—. Nog in October 1667 heroverden de Engelschen Suriname, maar toen was het reeds bij den vrede van Breda (31 Juli 1667) aan de Nederlanden afgestaan, zoodat Abraham Crynssen bij zijn terugkeer in Suriname op 1 Mei 1668 wederom de prinsen vlag op het vroegere fort „Willoughby", nu „Fort Zeelandia", kon doen hijschen. In 1654 voor goed uit Brazilië verdreven waar zij als koloni- seerend lichaam jammerlijk faalde verloor de W.I.C. in 1667 ook al haar bezittingen in N.-Amerika. Haar restten toen nog op het vasteland van Z.-Amerika de kustgebieden Berbice, Esse- quebo, Demarary, de Pomeroon en Suriname, in de Caraïbische Zee eenige eilanden met als belangrijkste handelscentrum Curacao, en op de West-kust van Afrika het kasteel Sint George del Mina en een achttiental nederzettingen in de Bocht van Guinea. SLAVEN. Omstreeks 1630 verkreeg de West-Indische Compagnie een octrooi voor het leveren van slaven aan Suriname. (De Engelschen brachten daar vermoedelijk reeds eerder slaven heen.) De hoofd zetel van dezen handel was oorspronkelijk Curacao, doch na 1637 geschiedde de aanvoer rechtstreeks van Afrika's kusten. De ontginningen van de Zuid-Amerikaansche bezittingen, vooral van Suriname, deed de vraag naar slaven toenemen. Toch was hun aantal daar in 1673, dus 6 jaar nadat het Zeeuwsch bezit was geworden, niet grootnaast 200 Engelschen en 300 Hollanders trof men er slechts ongeveer 1200 slaven aan. Hun wegloopen van de plantages had toen reeds een groote vlucht aangenomen. Het kwalijkste daarvan was wel, dat het oerbosch den wegloopers onvoldoende voedsel verschafte, en zij daarom de plantages plun derden waarvandaan zij, naast anderen buit, ook de slaven mee namen. Bij octrooi van 1682 werd aan de Sociëteit de verplichting opge legd „Te leveren sodanigen aental slaven, als aldaer sullen wesen „gerequireerdt" in 1730 werd dit aantal vastgesteld op 2500 per jaar. In 1684 sloot Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijk vrede met een groep weggeloopen slaven, de z.g. Condé negers, en met de Indianen. De laatsten, als vrije lieden erkend, mochten niet meer tot slaaf worden gemaakt. Zij vestigden zich dieper in het bosch. STRIJD EN OPKOMST. Een toenemende aanvoer van arbeidskrachten maakte het moge lijk, het aantal plantages sterk uit te breiden, waardoor de wel vaart van de kolonie een groote vlucht nam. Dit wekte de begeerte 266

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 63