300
Je vliegt achter den doodelijken kogelstroom aan en geeft hem nogmaals
zoo'n portie. Want een van je beiden moet er aan gelooven, je vijand of jezelf.
Even flitst een gedachte in je op„Het zal haar spijten, als ze hoort,
daten dan zie je alles rood en je mond wordt gesnoerd, als je
bemerkt, dat je hem gedood hebt, die ook een vechter was. Hij valt reeds
omlaag, een vlammende, rookende massa en heel even heeft men den indruk
van een vreeselijken stank, doch deze verdwijnt even snel als ze opkwam.
Er is geen tijd om te denken, want beneden je is een heele kluit bommen
werpers, die belust is te dooden.
Je duikt achtduizend voet, in een adembeklemmende, loodrechte duik
vlucht. Je merkt niet eens, dat je het doet, behalve aan het toenemende
gesuis in je ooren. En je slikt je zuurstof, alsof iets in je, dat boven je wil
staat, het zoo beveelt.
Je tracht den juisten afstand te bepalen voor een aanval en nog steeds
ben je niet moordlustig. Je voelt je slechts als een volleerd handwerksman.
Je snijdt een bommenwerper netjes middendoor en ziet hem vallen je vliegt
op een ander af en schiet hem in mootjes. De groep bommenwerpers raakt
uit elkaar alsof zij in een paniekstemming is. Je achtervolgt haar, je zit
bijna op den staart van zoo'n groot vliegtuig, doch het is het instinct van
je zorgvuldige training, die a.h.w. al je bewegingen synchroniseert en niet
je eigen, bewuste zelf.
Je hersens zijn als bevroren, doch ze werken langzamer dan je je han
delingen uitvoert. Details kun je niet onderscheiden de doezelvlek keert
terug in je brein je doodt, je maakt je vrij door zijwaartsche bewegingen
of door loodrecht in de wolken te stijgen. Dan komt er een hevige aanval
van vijandelijke jagers en je houdt je in bedwang om je ammunitie niet
te verspillen. Want om thans terug te vliegen om nieuwen voorraad te halen,
zou ernstigen invloed kunnen hebben op de situatie beneden.
Je ziet zoo'n jager aan je voorbij sluipen, alsof hij de een of andere
duivelachtigheid in den zin heeft en je geeft hem een salvo, terwijl je uit
je „kist" alle snelheid tracht te halen, die er uit te halen valt. Als je je
prooi inhaalt ben je onbewust blij en als je niet genoeg snelheid hebt, ben
je onbewust teleurgesteld. Nooit neemt die teleurstelling een scherpen vorm
aanhet is alles maar een kwestie van geluk.
Van al mijn gevechten en ik heb er al heel wat meegemaakt herin
ner ik mij niets, dat op vrees of uitgelatenheid geleek. Tenminste niet op
het oogenblik zelf. Ik heb in mijn mond wel het droge gevoel gehad als
van een uitgedroogden kalkoven doch dat was, toen het gevaar voorbij
was. Ik heb mijn hart als met mokerslagen in mijn keel voelen kloppen,
doch pas toen ik in veiligheid was.
Eén indruk staat mij echter nog scherp voor den geest. Dat was toen
ik een Duitschen bommenwerper opzettelijk een hospitaalschip zag vernielen.
Het Roode Kruis was heel goed zichtbaar, zelfs voor mij, die hooger vloog
dan de Heinkel.
Hij had het per se gezien, doch zijn duikvlucht toonde het vaste voornemen
van een aanval op een vijandelijk doel. Hij moordde dat schip uit. De pleeg
zusters werden met machinegeweren beschoten en hij verwondde de man
nen onder wie een aantal Duitschers toen ze de reddingsbooten tracht
ten te bereiken. Hij scheerde over het water en richtte zijn machinegeweren
op de menschen ook vrouwen die in de olieachtige massa ronddreven.
Hij was erger dan een dolle hond zijn lage moordlust was nog op grooter
schaal.
Toen voelde ik haat in mij opvlammen. Ik had een gevoel, dat ik hem
dooden moest, al moest ik tegen hem opvliegen en tegelijk met zijn machine
omlaag gaan. Ik was vlak achter hem en sneed hem met mijn kogels netjes
middendoor. Hij dook in een spiraal omlaag en terwijl hij dook, gaf ik hem
nogmaals de volle laag, daar ik de zekerheid wou hebben, dat hij niet ont
snapte. De Heinkel plofte op het water en verdween in de bewegende massa
van spartelende zwemmers, olie en wrakhout een vreeselijk tooneel van
dood en marteling.