bewust zijn, verantwoordelijkheid te dragen voor het voortbestaan
van het door hun eigen voorouders opgebouwde Rijk. Het is hun
dan gemakkelijk duidelijk te maken, dat zij het nimmer jegens
het voorgeslacht zouden kunnen verantwoorden, indien zij lijdelijk
zouden aanvaarden, dat anderen, vijanden hetzij van buiten dan
wel van binnen, ook maar iets zouden afbreken of ondermijnen
van hetgeen het Leger met inzet van leven en bloed heeft
geschapen.
Hiervoor wezen wij er reeds op, dat de eerstvolgende oorlog
er een zal zijn op leven en dood, met het Koninkrijk als inzet.
Het is daarom van het allergrootste belang, de in de weermacht
levende moreele krachten op het beslissende moment tot de
grootst mogelijke hoogte te kunnen opvoeren. Naast de gegeven
verhandeling over artikel 8 van het R.K. leent ook artikel 1 van
dat voorschrift, in verband gebracht met onze krijgsgeschiedenis,
zich bij uitstek voor de moreele voorbereiding in vredestijd. Artikel
1 luidt
„De krijgstucht omvat de handhaving van regelmaat en orde in
alle, zelfs in de schijnbaar nietige zaken, den militiaren dienst betref
fende stipte nakoming van alle voorschriften en nauwgezette vol
doening aan de terzake van den dienst gegeven bevelen, ook waar
deze slechts kleinigheden betreffen. Zij eischt een voortdurend besef
van ondergeschiktheid aan iederen hoogergeplaatste, het nalaten van
elk minder voegzaam en met de waardigheid van den militairen stand
strijdig gedrag, en in het algemeen onafgebroken plichtsbetrachting."
Een definitie van het begrip krijgstucht is nog niet gevonden.
Artikel 1 volstaat slechts met een omschrijving van het begrip,
door het opsommen van een aantal gevallen. Zonder het te illus-
treeren met een passend voorbeeld, is de diepere beteekenis van
het begrip krijgstucht den manschappen wederom moeilijk duide
lijk te maken. Onze krijgsgeschiedenis geeft ons een zeer bruikbaar
voorbeeld in de gebeurtenissen vóór Bondjol tijdens den Padri-
oorlog.
Het was in het jaar 1819, dat het leger in een verbitterden strijd
werd gewikkeld met de Padri's ter Sumatra's Westkust, een strijd,
die pas na 25 jaren zou eindigen in een volledige overwinning
onzer wapenen. De Padri's waren geduchte tegenstanders en het
was eerst in 1835, dat onze troepen na een reeks van grootere
en kleinere gevechten erin slaagden, door te dringen in de vallei
van de Alahan Pandjang. Daar lag Bondjol, het machtige bolwerk
der Padri's, een geduchte versterking, voorzien van een hechte,
met bamboedoeri beplante omwalling. Zij gold bij de bevolking
voor onneembaar. Met de oostzijde lag zij aangeleund tegen den
voet van den Boekit Terdjadi, die zelf was voorzien van verschan
singen, waarin geschut stond opgesteld. De overige zijden van
den kampong werden begrensd door vrijwel onbegaanbare moeras
sen, sawahs en een zijrivier van de Alahan Pandjang
324