dat de legercommandant zich in Maart 1837 persoonlijk naar Pa-
dang begaf en luitenant-kolonel Michiels benoemde tot commandant
der troepen voor Bondjol. De overste schatte den toestand aldaar
direct op de juiste waarde hij dacht er niet aan, met zulke troepen
een onderneming van eenigen omvang te beginnen. Eerst moesten
zij weer geheel in de hand van de aanvoerders worden gebracht
eerst moest het zelfvertrouwen worden hersteld. Naast het aanbren
gen van tal van verbeteringen in de huisvesting en de hygiënische
toestanden geschiedde dit door veelvuldige straffe exercitiën en
het voeren van een reeks van kleine, weinig riskante gevechten
en schermutselingen in de vallei van de Alahan Pandjang, welke
den vijand talrijke verhezen berokkenden. Toen de overste over
tuigd was, weer geheel op zijn manschappen te kunnen bouwen,
besloot hij, in den nacht van 15 op 16 Augustus 1837 met den
vijand af te rekenen.
Dien nacht werd de Boekit Terdjadi stormenderhand genomen,
waarna de aanval in één adem werd doorgezet tot in het vijande
lijke bolwerk. Bondjol was gevallen na een beleg van twee jaren
wapperde het rood-wit-blauw in de ochtendzon boven de zwart
geblakerde versterking
Dit krijgsgeschiedkundig voorbeeld toont ons duidelijk het
wezen en de noodzaak van de krijgstucht. Toen onze troepen
onder moeilijke omstandigheden geraakten, begon het te rammelen
met deze krijgstucht. Dit uitte zich in een slechten geest en een
slechts lijdelijke gehoorzaamheid, waardoor regelmaat en orde
in alle, zelfs in de schijnbaar nietige zaken", zoek raakte. Deze
lauwheid was bovendien oorzaak, dat de meerderen er weinig
lust meer in hadden, hun onderhebbenden voortdurend op hun
werkzaamheden te controleeren. „Het zal wel losloopen" is een
gedachte, die al zeer gemakkelijk bij den mensch opkomt, vooral
als hij onderhevig is aan deprimeerende invloeden. Het gevolg
was, dat „stipte nakoming van alle voorschriften en nauwgezette
voldoening aan de terzake van den dienst gegeven bevelen, ook
waar deze slechts kleinigheden betreffen" niet meer plaats vond.
Dat de verhouding tusschen meerderen en minderen hierdoor
te lijden kreeg, laat zich gemakkelijk hooren. Immers voelden de
minderen niet meer onafgebroken den stuwenden invloed, die
normaal van hun commandanten uitgaat. Zij kwamen tot de
ontdekking, dat zij ongestraft bevelen, die zij niet aangenaam
vonden, konden laten waaien, want de naleving ervan werd onvol
doend gecontroleerd. Eén stap verder, en zij kwamen er reeds
toe, op een minder aangename opdracht te reageeren met de
gedachte „Loop met je opdracht. Ik heb lak aan je". Niet langer
is hiermede voldaan aan den eisch van „een voortdurend besef
van ondergeschiktheid aan iederen hoogergeplaatste"In dit
stadium zal de ondergeschikte het nog bij een ongepaste gedachte
laten, indien hij onverwachts tóch wordt gecontroleerd op zijn
326