worden opgericht, bestaand uit infanterie en cavalerie. Haar sterkte moest voldoende zijn voor handhaving van orde en rust die van de cavalerie zou een vierde bedragen van die van de infanterie. Beide wapens zouden worden samengesteld uit „kor poraalschappen", zijnde 1 korporaal en 12 man. De hoogere orga nisatie zou bestaan uit sergeantschappen a 2 korporaalschappen, terwijl 2 a 5 sergeantschappen een barisan zouden vormen onder bevel van een 2en luitenant. De cavalerie zou worden bewapend met de lans, de infanterie voor de eene helft met geweren en voor de andere helft met pieken. De kleeding zou bestaan uit rood baadje met lange witte broek. Voor de opleiding van deze pradjoerits zouden in iedere residentie 2 onderofficieren-instruc teur een van de infanterie en een van de cavalerie worden aangewezen. De resident zou „opperbevelhebber" zijn in zijn gewest, de regent in zijn regentschap. Om verschillende redenen heeft dit stelsel van Van den Bosch weinig resultaat gehad. Vooral de bepaling, dat de pradjoerits in tijd van nood bij het leger zouden worden ingedeeld, bleek een nadeeligen invloed op den toeloop te hebben en werd daarom uit de engagementsacte geschrapt. In 1833 werd bepaald dat de pradjoerits slechts mochten worden gebruikt voor „niet te vermoeiende diensten". Het aristocratische karakter (kader uit de familie van de regenten) moest worden losgelaten. Het gouvernementsbesluit van 25 Augustus 1843 nr. 13 stelde een nieuwe formatie van de pradjoerits vast58 detachementen, verspreid over geheel Java en met een totale sterkte van 38 Inlandsche officieren en 1972 man. Deze reorganisatie was een gevolg van een door den minister van Koloniën Baud aan den oud-Gouverneur-Generaal en oud minister van Koloniën v. d. Bosch gerichte vraag, of dienstplicht voor Javanen mogelijk zou zijn i.v.m. het ontbreken van een burgerlijken stand. V. d. Bosch antwoordde o.m. 330 „De militaire conscriptie in te voeren op Europeeschen voet schijnt mij toe, zooal niet onuitvoerlijk te zijn, doch toch met groote gevaren te zullen vergezeld gaan. Alle Javanen onder de Javaansche vorsten en ook onder de regenten van de gouvernements-districten, kunnen worden opgeroepen tot verdediging van het grondgebied. „Dit bepaalt de adat, in zooverre bestaat op Java algemeene dienst plicht. Om hen voortdurend onder de wapenen te houden acht ik ondoenbaar. Tot dusver heeft men van vorsten en regenten gevorderd dat zij een genoegzaam aantal manschappen voor den dienst zouden leveren en daaraan is vrijwel voldaan. Ook voor den vervolge zal men zich aan dezen regel moeten houden. „Plaatselijke militie is echter zeer wel op te richten in tijd van vrede zal deze zich kunnen bepalen tot een of meer compagnieën infanterie en een weinig cavalerie in ieder regentschap, geëvenredigd aan de sterkte van de bevolking. In tijd van oorlog zal men de sterkte kunnen opvoeren naar de behoefte op voet en wijze als thans reeds bestaat. Men zorge, de Javanen hier langzaam aan te wennen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 26