Het amendement werd vervolgens verworpen met 9 stemmen voor en 35 tegen. Bij de behandeling van de oorlogsbegrooting 1938 werd op 13 Augustus 1937 in den Volksraad aan de orde gesteld de door de heeren Soetardjo c.s. op 16 Februari 1937 ingediende, doch toen aangehouden motie, luidende Na een uitvoerige gedachtenwisseling werd de motie den 27en Augustus d.a.v. met 24 stemmen voor en 16 tegen aangenomen. Het is van belang te vermelden, dat tot de voorstemmers ook leden behoorden, die niet voor een Inheemsche militie waren, doch niettemin onderzoek door een commissie voorstonden. De den Volksraad kenbaar gemaakte bezwaren der Regeering tegen invoering van een Inheemsche militie waren voor wat betreft de militie op ruime schaal voornamelijk gelegen op finan- ciëel gebied, waarbij in het bijzonder werd gewezen op de zeer hooge kosten, verbonden aan de materieele uitrusting van modern bewapende militiecontingenten, terwijl t.a.v. de militie op beperkte schaal deze bezwaren naast de geldelijke consequenties zich vooral richtten tegen den omvangrijken arbeid, noodig voor de registratie van mannelijke ingezetenen en tegen het uit sociaal oogpunt onaanvaardbare systeem van de voorstellers der motie, die den dienstplicht slechts wilden zien opgelegd aan het intellec- tueele deel der Inheemsche bevolking. Ook zou beperking van de militie tot de beter gesitueerden en de meer ontwikkelden uit een oogpunt van staatsmobïlisatie moeilijkheden ten gevolge kunnen hebben, aangezien zich juist onder deze groep velen bevinden, die in oorlogstijd in het achterland noode kunnen worden gemist, zooals talrijke landsdienaren, in het bijzonder bij bestuur, politie, spoorwegen en P.T.T. In de jaren 19371939 werd de Inheemsche militie nog enkele malen, voornamelijk door de leden der Nationalistische Fractie, in den Volksraad ter sprake gebracht. Het vraagstuk bleek daarbij reeds uitputtend te zijn behandeld. Haar ongewijzigd standpunt zette de Regeering nogmaals uiteen in de Memorie van Antwoord op de hoofdbegrooting voor 1940 3) 338 kon vinden en dit tijdstip, waarin we nu zijn, is dan ook wel het ongunstigste oogentlik, waarop de Inheemsche militie aan de orde kon worden gesteld" 1) „De Volksraad, noodigt de Regeering uit, een commissie in het leven te roepen, die het vraagstuk betreffende de invoering van een in principe reeds aanvaarde Inheemsche militie in studie zal nemen en de Regeering daaromtrent op korten termijn van advies zal dienen."2) b Zittingsjaar 19351936, Handelingen, blz. 1141. Zittingsjaar 19371938, Onderwerp 1, Afdeeling VIII, Stuk 7. 3) Zittingsjaar 19391940, Onderwerp 1, Algemeen gedeelte, Stuk 4, blz. 51.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 34