14. UIT DEN VOLKSRAAD.
Tijdens de mondelinge behandeling van de 1ste aanv. oorlogs-
begr. 1941 (zie I.M.T. 1941 nr. 4, blz. 419) heeft de Regeering in
lsten en 2den termijn o.m. het volgende geantwoord.
506
De Regeering zou willen aanvangen, met voldoening en waardeering te
constateeren, dat tegen deze aanvullende begrooting geen principieele be
zwaren zijn ingebracht. Weliswaar heeft het geachte lid, de heer Soeroso,
gemeend, dadelijk eenig voorbehoud te moeten maken met betrekking tot
de volgende hoofdbegrooting, hetgeen door den heer Smits is betreurd.
Ook de Regeering meent dit te moeten betreuren, doch er verloopt nog
eenige tijd, vóórdat de hoofdbegrooting aan de orde is en de Regeering
geeft de hoop niet op, dat in dien tijd de Nationale Fractie wellicht aan
leiding zal vinden, haar standpunt te wijzigen.
De heer La Lau heeft o.a. nog eens den nadruk gelegd op de noodzake
lijkheid, het leger geheel in den geest van de moderne oorlogvoering te
oefenen. De Regeering kan de verzekering geven, dat dit met de beschikbare
middelen geschiedt en dat hieromtrent al het mogelijke wordt verricht en
ook kan de Regeering mededeelen, dat het mogelijk is gebleken, van de
ervaring van de huidige operaties op enkele oorlogsterreinen plaatselijk
gegevens te verzamelen.
Met erkentelijkheid heeft de Regeering vernomen, dat de heer Soedibio-
koesoemo zegt, zich geheel achter de Regeering te stellen voor wat betreft
de defensiemaatregelen en dus eiken maatregel, die kan leiden tot versterking
van de weermacht, gaarne zal steunen. Het geachte lid meent echter op
één punt een waarschuwend geluid te moeten laten hooren. Hij meent,
hij heeft in ieder geval den indruk, dat op het punt van de defensiemaat
regelen het geld nog altijd de eerste rol speelt. Wanneer de geachte spreker
daarmede bedoelt, dat de Regeering wellicht maatregelen achterwege zou
laten, die in het belang van de defensie zouden zijn, maar die zeer veel
geld zouden kosten, kan de Regeering het geachte lid geheel geruststellen.
Elke maatregel, die uitvoerbaar blijkt te zijn en de defensie hier te lande
kan verbeteren, wordt genomen, ongeacht de kosten.
De heer Soedibiokoesoemo heeft gevraagd, waarom wij hier nog niet
overgaan tot den aanmaak van automatische en andere kleine wapenen.
Ik moet daarop antwoorden, dat die aanmaak nog niet volledig mogelijk is.
Toch zijn er op dit punt in den loop van dit jaar reeds vorderingen gemaakt.
Zoo kan ik mededeelen, dat het kort geleden, bij de artillerie-inrichtingen
is gelukt, een infanterie-mortier te maken, dat geheel aan de gestelde
eischen beantwoordt. Als men nu vraagt, waarom het maken van andere
wapenen nog niet mogelijk is, luidt het antwoord, dat nog niet over alle
daarvoor benoodigde werktuigmachines wordt beschikt. Doch ook in dit
opzicht is de Regeering diligentdat beteekent dus, dat, wanneer dergelijke
machines verkrijgbaar zijn, ze ook worden besteld en in dienst zullen
worden genomen.
Tenslotte wijst de heer Soedibiokoesoemo op het groote en overvloedige
menschenreservoir hier te lande en hij heeft daarmede de bedoeling, aan
te dringen op een zeer aanzienlijke versterking van het leger. Hij haalt
daarbij als voorbeeld aan de Philippijnen, waar, volgens de berichten in
periodieken, in korten tijd zeer groote aantallen manschappen werden