511
Dit sluimerende gevaar blijft nog op den achtergrond, doch het dreigt
zoowel het door Engeland aangelegde militaire netwerk voor de verdediging
van Britsch-Indië, als de Russische oogmerken ten aanzien van Midden-Azië
te vernietigen.
Intusschen heeft Engeland groote vorderingen gemaakt met het uitvoeren
van de plannen voor de verdediging van Britsch-Indië, zelfs ondanks het
feit dat het op dit gebied van de Britsche imperiëele politiek wemelt van
raadselachtige tegenstrijdigheden. In de afgeloopen vijf jaar van internationale
crises was deze politiek nu eens krachtig en dan weer slap zij wisselde
tusschen een politiek, waarbij aandachtig alle ontwikkelingen van de situatie
werden gevolgd, en onverschilligheid. In 1938 werd, tijdens een periode van
ongerustheid, Lord Chatfield naar Delhi gezonden, om een onderzoek naar
het Britsch-Indische verdedigingsstelsel in te stellen. Lord Chatfield bevond,
dat de verdedigingswerken van Britsch-Indië onvoldoende en verouderd
waren en dat het land wijd open lag voor een inval. Aanvankelijk deed het
door Lord Chatfield uitgebrachte rapport opschudding in Londen ontstaan.
Doch, toen de golf van gespannen aandacht voor Britsch-Indië geluwd was,
ontving Britsch-Indië uit het imperiëele defensie-fonds slechts een armzalig
bedrag van 34.000.000, of ongeveer 2% van het totale bedrag, dat de
Britsche regeering voor de herbewapening van het imperium beschikbaar
stelde.
In April 1940 werd „de fatale wijze, waarop Britsch-Indië voor een buiten-
landschen inval bloot ligt", opnieuw voor het voetlicht gebracht. In diverse
berichten werd verzekerd, dat een inval in Britsch-Indië elk oogenblik zou
kunnen plaats hebben. Beweerd werd dat 40 Sovjet-Russische divisies in
den Kaukasus waren samengetrokken, terwijl nog meer Russische troepen
in Turkmenistan in gereedheid zouden worden gehouden. In de berichten
lag opgesloten dat de Russen zouden overwegen de troepen door Iran en
Afghanistan te zenden met als uiteindelijk doel een inval in Britsch-Indië.
Men heeft zich, naar aanleiding van het feit dat Britsch-Indische troepen
in een tijd, dat zij eigenlijk voor de verdediging van Britsch-Indië ook goed
gebruikt hadden kunnen worden, naar andere deelen van het imperium
gezonden, wel eens afgevraagd of deze politiek wel wenschelijk was. „Ik
heb", aldus Ladislas Farago, „deze vraag voorgelegd aan een Britsch-Indische
autoriteit deze verzekerde mij dat deze politiek gebaseerd was op in het
verleden opgedane ervaringen. Hij zeide dat de Britsch-Indische soldaten
onder de beste ter wereld behooren, doch slechts wanneer zij op vreemden
bodem strijden. Men vreest dat, wanneer de Britsch-Indische soldaten op
eigen bodem zouden strijden, hun gevechtswaarde benadeeld zou worden
door het complex van tegenstrijdigheden, verbonden aan de politieke en
maatschappelijke samenstelling van hun land".
Deze uiteenzetting is natuurlijk nauwelijks iets meer dan een uitvlucht.
Het feit is dat de groote lijn der Britsche strategie voor Britsch-Indië
definitief is vastgesteld, zooals dat reeds in de afgeloopen 75 jaar het geval
is geweest. Het huidige plan voor de verdediging van dit gedeelte van het
imperium vereischt geen aanzienlijke troepenconcentraties in het eigenlijke
Britsch-Indië. In dit plan wordt voor Britsch-Indië zelf in een aantal man
schappen voorzien, dat geringer is dan het aantal manschappen dat in
vredestijd, de reservisten inbegrepen, in deze Britsche kolonie gelegen is.
Wanneer Sovjet-Rusland in April 1940 een 700.000 man gereed zou hebben
gehad voor een opmarsch naar Britsch-Indië, zou Engeland de beschikking
hebben gehad over een even groot aantal manschappen, om dezen aanval te
stuiten.
De voornaamste defensie-linie van Britsch-Indië is toevertrouwd aan onge
veer 50 bataljons geregelde Britsche troepen. Zij worden gesteund door een
aanzienlijke hulpmacht, bestaande uit ongeveer 170.000 man geregelde
Britsch-Indische troepen, Britsch-Indische territoriale troepen, reserve
troepen van het Britsch-Indische leger en de op zeer afdoende wijze geoefende
staatstroepen. Bovendien wordt door de Britsch-Indische staten een indruk
wekkende strijdmacht, bestaande uit hulplegers, op de been gehouden