Men legt de celluloidplaat met de klokcode met het cijfer 6 in
de koersrichting en zet de waarneming uit. Het gevonden punt
wordt gemerkt met het Romeinsche cijfer I. (Het uitzetten ge
schiedt op schaal 1 10.000 of 1 5000, afhankelijk van de snelheid
van het doel. De planchet-bedienaar beschikt over 2 celluloid
driehoeken met meter-verdeelingen op genoemde schalen.) Met
behulp van den celluloid driehoek van de gebezigde schaal meet
men nu de afstanden in en loodrecht op de schootsrichting, gelegen
tusschen de punten 1 en I. De correctie is 920 m minder en 350
m terug (zie figuur 25). De nomogram-bedienaar zet de correctie
van 920 m minder om in °/oo van den schootsafstand, waarna de
correctie aan den trefplaatsbepaler wordt opgegeven. Zoodra de
correcties zijn aangebracht, wordt de waarnemer gewaarschuwd
en op het eerstvolgende tempo weer gevuurd.
Inmiddels trekt men door het punt I wederom de koerslijn en
de schootsrichting. De tweede melding luidt 1 u. 200 m. Daar
de afwijking kleiner is dan 3 a 400 m, wordt de waarnemer
gewaarschuwd, dat de batterij overgaat tot het schieten van een
groep van 3 lagen. Dit geschiedt door het geven van het sein
„groep". Nadat het schot is uitgezet en de correcties aan den
trefplaatsbepaler zijn opgegeven, wordt een vuurtempo van 40"
ingeschakeld op het BU.-apparaat. De tijdrekenaar zorgt er voor,
dat de vuurschel na de derde laag van de groep weer wordt
omgelegd.
Op het planchet gaat men nu als volgt te werk. Door het punt
II dat als uitgangspunt dienst doet en waarvoor elk willekeurig
punt van het planchet kan worden genomen, trekt men de koerslijn
en de schootsrichting. Langs de koerslijn worden de punten 3,
4 en 5 uitgezetzij stellen de opeenvolgende trefplaatsen voor,
behoorend bij de 3de, 4de en 5de laag (zie fig. 26)De tijdrekenaar
Tusschen 2 en 3 ligt een tijdsverschil van 80". De afstand 2Va,
gedeeld door het aantal tempo's (hier 8), geeft de
geschoten snelheid van het doel aan.
5 76