hoogte (gecorrigeerd voor temperatuur) wordt naar beneden doorgeseind. De waarnemer draagt er, op overeenkomstige wijze als bij het uitvoeren van een bommenrun, zorg voor, dat de machine door bijsturen over het directiepunt gaat. Tijdens het aanvliegen van dit punt, worden drift en snelheid gemeten. Zoodra de waarnemer het directiepunt passeert, geeft hij den radio-telegrafist een teeken, waarop de laatste een lange streep uitseint. Deze streep wordt aangehouden tot de waarnemer zijn meting op het doel heeft verricht. Hierna verstrekt de waarnemer den telegrafist de volgende gegevens le. den grondkoers van het vliegtuig, 2e. de grondsnelheid van het vliegtuig, 3e. den tijd, die is verstreken tusschen het passeeren van het directiepunt en het aanpeilen van het doel, 4e. den verticalen hoek naar het doel, 5e. den horizontalen hoek naar het doel. Hierna zoekt de waarnemer het doel weer met den bommen- richtkijker op en meet, zoodra het vliegtuig de zoglijn van het doel loodrecht passeert, den hoek tusschen den koers van het vliegtuig en de zoglijn. De koers van het vliegtuig wordt op het kompas afgelezen, waarna de door den waarnemer gevonden koers van het doel aan den telegrafist wordt opgegeven, evenals de geschatte snelheid van het doel. Zoodra de waarnemer klaar is met zijn metingen, waarschuwt hij den vlieger, waarop de laatste in een halven cirkel om het doel gaat vliegen. Indien de bewolking dit loelaat, wordt bij voorkeur op een hoogte van 3.000 m gevlogen, teneinde een voor den waarnemer zoo gunstig mogelijken verticalen hoek te verkrijgen. De horizontale waarnemingsafstand tot het doel hangt af van het luchtdoelgeschut, waarmede de vijandelijke strijd krachten zijn uitgerust. G. In welke gevallen schieten met luchtwaarneming zal kun nen worden toegepast- De beschreven methode gaat uit van de veronderstelling, dat de batterij en de cop. zijn ingeneveld, terwijl niet over meetorganen (zijposten) wordt beschikt, die het doel kunnen zien. Deze me thode heeft alleen dan succes, wanneer het doel niet geheel vrij is te manoeuvreeren. Is dit wel het geval, dan is de kans op uitwerking zeer gering, omdat men dan in den regel niet tot uitwerkingsvuur zal komen. Daar een eventueele tegenstander in dit geval in den regel ook van luchtwaarneming zal moeten gebruik maken, is de juistheid van zijn vuur in groote mate afhankelijk van het varen in een constanten koers en met een constante snelheid. Wordt hij echter gedwongen, onregelmatig 579

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 49