617
tijde verzekerd is en tevens op de minst kostbare wijze in de verhoogde
personeelsbehoefte kan worden voorzien.
16. Bij de verdere uitwerking van hare voorstellen, stelt de commissie
het volgende voorop
a De thans aanwezige beroepskern van het leger is onmisbaar, o.m. wegens
de noodzakelijke aanvulling en aflossing van de troepen in de 'buitengewesten.
ib Algemeene Inheemsche dienstplicht wordt niet beoogd, omdat deze
slechts reden zou hebben bij de organisatie van een millioenenleger er staan
nl. jaarcontingenten van pl.m. 400.000 man (bij een bevolking van 43 millioen
op Java) ter beschikking, waarvan het grootste gedeelte zou moeten worden
ingedeeld. Een dergelijke organisatie is op financieele gronden ook onder de
huidige omstandigheden onaanvaardbaar. Invoering van een algemeenen
dienstplicht zou, bij een behoorlijke uitrusting, onbetaalbaar zijn en, zonder
een dergelijke uitrusting, onverantwoordelijk met het oog op de slachting,
waaraan de militie zou zijn blootgesteld. Uit militair oogpunt is algemeene
dienstplicht ook niet noodig.
c De personeelsvoorziening in de gewijzigde behoefte door inschakeling
van een Inheemsche militie dient te geschieden met behoud vooralsnog van
de thans aanwezige historische Barisans en de Legioenen, .welke een uitste
kenden korpsgeest waarborgen, hoewel de commissie, in verband met de
huidige revolutie in strijdmethoden, welke telkens wijziging in de legeror-
ganisatie vereischt, het historisch gegroeide, ook al moge het waardevol zijn,
niet tot een bindend systeem van legervorming zou willen verheven zien.
De met het staande leger samengegroeide Europeesche dienstplicht kan
naar het oordeel der commissie onder geen beding worden gemist. Wel zou,
wanneer tot invoering van een Inheemsche militie zou worden besloten, t.g.t.
kunnen worden nagegaan, of de defensie-belangen zich niet verzetten tegen
een inkrimping van het bestaande landstorminstituut voor Nederlanders,
zulks teneinde zoo min mogelijk personen aan leidende burgerlijke functies
te onttrekken.
■17. Op grond van het voorgaande acht de commissie voldoende militair-
technische motieven voor de invoering van een Inheemsche militie op be
perkte schaal aanwezig, waardoor de uit technisch-organisatorisch oogpunt
bezwaarlijke, omvangrijke registratie vervalt. De moeilijkheid van de aan
wijzing van het beperkte contingent blijft bestaan, doch is naar het oordeel
der commissie oplosbaar. Voorts geldt het bezwaar van een te geringen in
slag aan Europeesoh personeel, doch dit is voor de immobiele organen, waar
het hier om gaat, van minder belang.
18. De commissie heeft nog de aandacht geschonken aan de vraag, of
het de voorkeur verdient de door de huidige omstandigheden uit militair
oogpunt noodzakelijke personeelsuitbreiding tot stand te brengen door een
uitbreiding van het beroepsleger in stede van door de invoering van een
Inheemsche militie. Deze vraag meende de commissie ontkennend te moeten
beantwoorden. Vooreerst zullen de voorbereiding en uitwerking van de
plannen tot invoering van een Inheemsche militie niet veel meer tijd vergen
dan die tot uitbreiding van het staande leger. Met de oproeping van een
contingent militiepliehtigen en met de oefening daarvan kan terstond een
aanvang worden gemaakt. De definitieve verdeeling van de contingenten
over de verschillende legeronderdeelen kan in den loop der jaren plaats
hebben. In de tweede plaats zal de invoering van een Inheemsche militie
veel minder kosten met zich brengen. Voor de militie toch wordt gerekend
op een eenvoudig zakgeld, terwijl de beroepssoldaat een hooger soldij moet
genieten in verband met het feit, dat hij in het leger een bestaan moet
vinden. Voorts eischt het kazerneeringsvraagstuk voor de militie minder
uitgebreide voorzieningen, aangezien de gezinshuisvesting daarbij geen rol
speelt. Tenslotte zullen den militiepliehtigen geen - groote bedragen ver
slindende pensioensrechten behoeven te worden toegekend.
19. Van eenige zijden werd militaire dienstplicht voor de niet-Eurc-
peesche bevolking slechts aanvaardbaar geacht, wanneer hij gepaard zou