619
eischten langeren duur van opkomst voor eerste oefening bepaalde
streken bij uitsluiting aan te wijzen voor recruteering van dienstplichtigen
voor de marine.
25. De commissie acht ongewenscht te meer daar het hier verplichte
diensten geldt dat de soldijen voor de Inheemsche militieplichtigen op
een lager bedrag zouden worden vastgesteld dan voor de Europeesche
militie. De commissie wilde echter niet nalaten er op te wijzen, dat een
gelijkschakeling in betaling voor militieplichtigen van alle landaarden zou
kunnen worden gezien als een tendenz, ook de soldijen van het beroepsleger
en de kortverbanders gelijk te schakelen, hetgeen uiteraard van verdere
strekking is en niet in de bedoeling van de commissie ligt.
26. Teneinde daarmede de eenheid van de Indische gemeenschap duidelijk
tot uitdrukking te brengen, zou het naar het oordeel der commissie bepaal
delijk aanbeveling verdienen, de regeling van de in te voeren Inheemsche
militie samen te vatten met die van de Europeesche militie, waarbij de
algemeene dienstplicht voor onderdanen-Nederlanders en de beperkte dienst
plicht voor onderdanen-niet-Nederlanders in afzonderlijke hoofdstukken
zouden kunnen worden ondergebracht.
27. T.a.v. de kosten, voornamelijk veroorzaakt door de aanschaffing van
materieel, spreekt de commissie nogmaals haar overtuiging uit, dat slechts
een goed geoefende en modern bewapende en uitgeruste militie van werke
lijke beteekenis is voor deze gewesten en dat een verhooging van mankracht
alléén niet slechts een verspilling van geld zou zijn, maar bovendien onver
antwoordelijk met het oog op de slachting, waaraan die militie anders zou
zijn 'blootgesteld.
28. De commissie dringt er op aan, wanneer tot de invoering van een
Inheemsche militie mocht worden besloten, aan de legerautoriteiten bij de
uitvoering van de ordonnantie zooveel mogelijk de vrije hand te laten.
Uiteraard zullen er fouten worden gemaakt en kan men niet verwachten,
dat alles aanstonds volmaakt zal loopen. Een zoo spoedig mogelijke verster
king van de militaire weerbaarheid staat echter voorop en daarvoor moeten
naar de overtuiging der commissie in deze tijden alle administratieve zwarig
heden en een gebeurlijk streven naar volmaaktheid onverbiddelijk ter zijde
worden gezet.
29 Aangezien de commissie unaniem tot het voorstel van1 de invoering
van een beperkte Inheemsche militie kwam, heeft zij gemeend de mede
van verschillende zijden bij haar voorgebrachte suggesties tot oprichting van
nieuwe Inheemsche regionale corpsen, van barisan kaboepaten, van vrijwillige
arbeidsdiensten in militair verband en van een zgn. eerelegioen, verder buiten
behandeling te kunnen laten. Immers, de aan deze instellingen toegedachte
taak zal geheel of ten deele op doeltreffender wijze en met geringer kosten
door de militie kunnen worden vervuld.
30. Wat de Inheemsche regionale corpsen betreft, teekende de commissie
aan, dat in verband met de nieuwe stategie, welke regionale verdeeling van
het leger eischt, wel igebruik kan worden gemaakt van de mankracht van de
regionale autochtone bevolking, doch dat het optreden van die corpsen niet
gebonden kan blijven aan de eigen streek. De regionaal geworven troepen
toch zijn een onderdeel van het leger en dienen zoo noodig met dat leger te
worden teruggetrokken of naar andere streken overgebracht. De vraag of le
gering van troepen in een bepaalde steek noodig is, wordt overigens uitslui
tend bepaald door het strategisch belang, dat die streek als militair steunpunt
heeft.
31. De regionale spreiding van het leger en de aan de onderdeelen daarvan
toegedachte taak van bewaking en van „paraschutters" maken ook de vor
ming van barisan kaboepaten overbodig.
32 Ook het met de vrijwillige arbeidsdiensten in militair verband beoogde
doel zal op betere en goedkoopere wijze bereikt kunnen worden door middel
van de invoering van een Inheemsche militie, in de plannen waarvoor ook
op de uitbreiding van de genie is gerekend.