726 staatkundige structuur dienen te worden aangebracht, worden bepaald dcor het algemeen Staatsbelang en mogen niet worden geschonken als een contraprestatie tegenover de bereidheid om bepaalde plichten te aanvaarden. Voor het overige, kan de Regeering Zich goeddeels aansluiten bij de bestrijding welke door andere leden werd gevoerd tegen het betoog van degenen, die de invoering van een Inheemsche militie slechts aanvaardbaar achten, wanneer aan hun politieke verlangens wordt tegemoet gekomen. Sedert jaren is, zooals door hen terecht wordt opgemerkt, van Indonesische zijde in vele toonaarden aangedrongen op de invoering van een verplichten krijgsdienst voor de onderdanen-niet-Nederlanders, een aandrang, die bij de vraaggesprekken, welke de Weerbaarheidscommissie gehouden heeft, wederom van vele zijden spontaan naar voren kwam. De zoo lofwaardige bereidheid om in de gewapende defensie van Nederlandsch-Indië te worden betrokken is voorts duidelijk gebleken uit de vrijwillige aanmelding van vele Indonesiërs en Chineezen voor deelneming aan de stads- en landwachten. Dit zijn feiten, die de meening, dat er gebrek aan bezieling en enthousiasme zou zijn, weerspreken. Wanneer van andere zijde niet zoozeer staatkundige als wel sociale her vormingen noodig worden geacht om den militieplicht voor de Indonesische bevolking aannemelijk te maken, dan geldt daarvoor mutatis mutandis hetgeen hierboven is gezegd m.b.t. de noodzaak om invoering van de Inheemsche militie af te wegen tegen de vervulling van staatkundige wen- schen. Voor het overige zij opgemerkt, dat de wegneming van verschillen in het economisch en maatschappelijk leven, die niet hun grondslag vinden in reëele verschillen in aanleg, capaciteiten, verdiensten en behoeften, een desideratum is, waarvan de vervulling door de Regeering naar vermogen wordt bevorderd. 3. Beperkte opzet. a. Algemeene of beperkte militie. Dat het verlangen van de autotochthone bevolking naar de invoering eener militie steeds gericht zou zijn geweest op inschakeling van de geheele bevolking in de landsverdediging moet de Regeering, zacht gezegd, betwijfelenbij de behandeling in vroeger jaren van het vraagstuk der Inheemsche militie in den Volksraad werd juist en dan voornamelijk van Inheemsche zijde herhaalde malen gepleit voor invoering eener beperkte militie. In dit verband stelle men zich goed voor oogen, dat de geografische omstan digheden voor de verdediging van Nederlandsch-Indië eischen lucht-, zee- en landstrijdkrachten, die harmonisch zijn samengesteld, tot een afgerond geheel. Een massale uitbouw van slechts één der weermachtsdeelen zou leiden tot een verstoring van de juiste verhoudingen in de samenstelling van de geheele weermachteen millioenenleger stellend naast b.v. 1000 vliegtuigen en een vloot van 4 slagkruisers zou een wanverhouding zijn. Hieraan toe te voegen, dat een massale uitbouw van het geheel een utopie is, zal wel overbodig zijn. Noodig is dus versterking in de lucht, ter zee en te land, elk in zoodanige mate, dat het „geheel" een krachtige, doelmatige verdediging waarborgt en een agressor tot een graad van inspanning dwingt, welke hem meer moeilijkheden oplevert dan bij een andere samenstelling van de weermacht. Dit doel kan, v.w.b. de benoodigde mankracht, met een beperkte militie worden bereikt. In het licht van het vorenstaande dient men de passage in de memorie van toelichting, dat een millioenenleger vér boven de behoefte zal uitgaan, te beschouwen. Bovendien beantwoordt een beperkte militie volgens het ontwerp aan den eisch, welken de Regeering Zich stelt, dat onder de huidige omstandig heden elk deel van de weermacht zoo veel en zoo snel mogelijk moet worden versterkt. Het tempo van deze versterking wordt goeddeels bepaald door de aanwezige opleidingscapaciteit en de mogelijkheid van bewapening. V.w.b.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 86