843 Den heer Soekawati kan worden medegedeeld, dat de voorgenomen en in gang zijnde uitbreiding van de bestaande legioenen, Barisan of Prajoda niet zullen worden beïnvloed door de invoering van de Inheemsche militie en van het instituut van stads- en landwachten, aangezien zoowel die uitbrei ding als deze invoering een deel uitmaken van het geheele complex van maatregelen ter versterking van de weermacht. Thans moge de encadreering van de militie worden behandeld. Ook over dit punt hebben verscheidene leden hun licht laten schijnen, waarbij onder andere de heeren Soangkoepon en Iskandar Dinata als eisch stelden, de Inheemsche dienstplichtigen zoo niet volledig dan toch voor een groot deel in te passen in een volledig Indonesisch kader- en officierskorps en daaren tegen onder andere de heeren C. C. van Helsdingen en J. A. van Helsdingen in dit opzicht aan de zijde der Regeering staan in hun oordeel, dat een Inheemsche militie niet noodzakelijk een Inheemsche encadreering vereischt. Na de duidelijke toelichting van het geachte lid, den heer J. A. van Helsdingen, kan de Regeering kort zijn. Er wordt geen afzonderlijk militie- leger gevormd. De dienstplichtigen zullen worden opgenomen in bijna alle onderdeelen van het leger, zoodat deze onderdeelen, afhankelijk van hun oorlogstaak, kunnen zijn samengesteld uit zeer varieerende percentages beroepspersoneel en dienstplichtigen. Reeds om deze reden ds een uitsluitend Indonesische encadreering uit organisatorisch oogpunt ondoelmatig. Het is der Regeering niet duidelijk waarom de heer Iskandar Dinata vermeent, dat slechts een Indonesische encadreering in staat zou zijn de door een militaire opleiding te verkrijgen goede eigenschappen, bij de dienstplichtigen aan te kweeken, te bevorderen en in stand te houden. Dit oordeel kan toch niet gegrond zijn op hetgeen de geschiedenis van de ontwikkeling dezer gewes ten leert. Het gunnen van voorrang aan dienstplichtigen bij de aanstelling van (gou- vernements-) betrekkingen heeft van verschillende zijden aandacht gehad. Daarbij bleek, dat in het bijzonder de heeren C. C. van Helsdingen, La Lau en J. A. van Helsdingen tot de voorstanders dienen te worden gerekend, terwijl daartegen de heer Kerstens zeer stellig het verleenen van voorrang meent te moeten ontraden. Dit vraagstuk heeft vele facetten. Het is ongetwijfeld een sympathieke ge dachte, aan degenen, die een jaar of langer in verplichten krijgsdienst heb ben doorgebracht en dientengevolge een jaar later dan hun tijdgenooten een betrekking kunnen zoeken, op eenige wijze voorrang te geven bij lands diensten. Daartegenover kan echter al dadelijk als nadeel worden gesteld, dat een groot aantal landsdienaren, o.a. nagenoeg het geheele politiekorps, bij mobilisatie niet hun militairen dienstplicht kunnen vervullen. Het geven van voorrang zou derhalve tot gevolg hebben, dat bij de vaststelling van de sterkte der jaarcontingenten op een groot surplus moet worden gerekend, hetgeen weer hoogere jaarlijksche kosten medebrengt. Met het noemen van deze enkele fecetten zij thans volstaan. De Regeering is bereid, dit vraagstuk nauwgezet onder de oogen te zien. De meening van het geachte lid, den heer Prawoto, dat het onontwikkelde deel der bevolking, de tani's en de koelies buiten de regeling zouden vallen, berust op een misverstand. In de memorie van antwoord werd reeds uiteen gezet, dat waar mogelijk ook personen zonder eenige schoolopleiding zullen kunnen worden toegelaten. Wel zal den aanwijzenden bestuursautoriteiten worden gevraagd, zoo mogelijk niet beneden de grens der volksscholen te gaan, doch bij enkele categorieën zal een bepaalde eigenschap, bijv. het ge wend zijn met paarden om te gaan, den voorrang hebben boven schoolken nis. Voorts zal voor de niet voor kaderopleiding bestemde categorieën geen vrijwilliger mogen worden afgewezen, omdat hij nooit school ging, mits hij overigens aan de eischen voldoet. Door de zooeven genoemde regeling en door het feit, dat voor officiers- en kaderopleiding bij het leger en voor aanwijzing bij de marine wel school kennis wordt vereischt, zal inderdaad het grootste gedeelte der Inheemsche miliciens afkomstig zijn van verschillende soorten scholen. Dat een en ander

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 101