845
geven, niet aan de beraadslagingen over het ontwerp te willen deelnemen.
Wat het besluit van deze leden betreft om zich aan de 'beraadslagingen over
het militie-voorstel in deze zaal te onttrekken, de Regeering zou hun in
overweging willen geven, zich nog eens ernstig over hun houding te bera
den en deze te toetsen aan parlementair gebruik zoomede aan taak en plich
ten, welke op de leden van een vertegenwoordigend lichaam rusten.
Ten aanzien van het verband, dat door verschillende Indonesische leden
wordt gelegd tusschen de invoering van een militie voor onderdanen-niet
Nederlanders en de inwilliging van staatkundige wenschen, met name de
instelling van een parlement met daaraan verantwoordelijke regeering, heeft
de Regeering in de memorie van antwoord Haar standpunt geformuleerd.
Zij heeft daar weinig aan toe te voegen en acht het thans zeker niet de
geschikte gelegenheid om op de mérites van die staatkundige verlangens in
te gaan. De algemeene beschouwingen over het ontwerp der begrooting 1942
staan bovendien voor de deur.
Met voldoening heeft de Regeering kunnen constateeren, dat het meeren-
deel der leden van het geacht College het verband tusschen het invoeren
van een militie en de vervulling van den wensch van staatkundige hervor
mingen niet ziet, of althans van oordeel is, dat in de huidige internationale
situatie elke versterking van de weermacht, die voor de verdediging van
deze gewesten tegen buitenlandsche agressie noodig wordt geoordeeld, van
zoo domineerend belang is, dat daarvoor welke wenschen ook gekoesterd
mogen worden de inzet van alle krachten en aller medewerking mogen
worden geëischt.
Het komt nauwelijks noodig voor, over het recht der Overheid tot het
opleggen van een militairen dienstplicht uit te weiden. Het is niet alleen van
de zijde van de Nederlandsche en Uitheemsche leden, doch ook van die van
verschillende Indonesische leden, dat dit recht van de Overheid ten volle
erkenning vond. Ik wil in dit verband slechts een tweetal Indonesische spre
kers aanhalen. In de eerste plaats den heer Kasimo, die in den aanvang van
zijn rede zijn standpunt kernachtig aldus formuleerde, dat de staatsoverheid
in het algemeen het recht heeft om haar burgers den dienstplicht als weer-
en oefenplicht op te leggen, teneinde in de noodzakelijke bewapening te
kunnen voorzien, dat het oordeel, of en in hoeverre dienstplicht kan worden
opgelegd, allereerst toekomt aan de Overheid en dat de onderdanen ver
plicht zijn, zich naar deze beslissing te voegen, behalve in uitzonderingsge
vallen als dat van een oorlog, die klaarblijkelijk onrechtvaardig is. Voorts
worde gewezen op de rede van den heer Soangkoepon die, hoe ernstige
bezwaren dit geachte lid ook tegen het militie-voorstel moge hebben, zijn
betoog aanving met de erkenning, dat krachtens artikel 167 der Indische
Staatsregeling elke Indonesiër als Nederlandsch onderdaan verplicht is,
het grondgebied van Nederlandsch-Indië te verdedigen, dat vooral op de
Indonesiërs als landskinderen de onafwijsbare plicht rust, zich gereed te
maken, hun geboorteland tegen buitenlandsche agressie te verdedigen en dat
ieder, die zich daaraan wenscht te onttrekken, zeker geen goed Indonesiër is.
Naast deze vrijwel algemeene erkenning van het recht der Overheid om
een militairen dienstplicht op te leggen, stond de eveneens door vele spre
kers gehuldigde opvatting, aansluitend bij die, welke door de Regeering in
de memorie van antwoord werd uiteengezet, dat tegenover een militieplicht
geen concessies van staatkundigen aard passen, dat het onjuist is om tegen
over het militie-voorstel een politiek van „voor wat, hoort wat" te vol
gen. Hierbij kunnen namen worden genoemd van Indonesische leden, die
zeker niet als onvoorwaardelijke voorstanders van het ontwerp kunnen wor
den beschouwd, zooals de heeren Prawoto, Soangkoepon en Tadjoeddin Noor.
Waarom, is het dan, dat de invoering van een militieplicht voor Inheem-
sche en Uitheemsche onderdanen door eenige Indonesische leden beschouwd
wordt als in onverbrekelijk verband te staan met staatkundige hervormingen,
met name met den wensch van de instelling van een volwaardig parlement
Deze leden betoogen, dat alleen door de instelling van een volwaardig
parlement bij de Indonesiërs de ware geestdrift en bezieling zullen worden