Alvorens tot de artikelsgewijze behandeling werd overgegaan, kwam de met de invoering der „Inheemsche militie" verband 847 De Regeering wenscht dus hetzelfde als de heer Soangkoepon een leger, waarvan een groote preventieve werking uitgaat en dat aan Nederlandsch- Indië een zoo groot mogelijke veiligheid verzekert. De Regeering meent voor het bereiken van dit gemeenschappelijke doel een anderen weg te moeten kiezen dan de heer Soangkoepon Zij weet Zich in die meening geschraagd door het oordeel van deskundigen en door de feiten in den huldigen oorlog. Zij hoopt daarom dat de heer Soangkoepon zich bij de meening der Regeering zal kunnen neerleggen. Voor wat betreft het inzetten van de militie in het buitenland moet de Regeering eveneens op de reeds ontvouwde gronden Haar standpunt hand haven. Het spreekt vanzelf dat de Regeering niet tot dien inzet zal overgaan, indien het voor Haar niet vaststaat, dat zulks noodig is voor het behoud van het eigen grondgebied. De heer Soeria Karta Legawa en de heer La Lau zijn in tweeden termijn teruggekomen op het verleenen van vrijstelling van desadiensten aan In- heemsche miliciens. Daarbij werd de suggestie gedaan, aan de betrokken autoriteiten een rondschrijven te sturen, waarin de Regeering bekend maakt, er prijs op te stellen, dat een uniforme toepassing van vrijstelling van Indo nesische militieplichtigen van desadiensten in alle desa's in het leven wordt geroepen. Hoewel de Regeering de mogelijkheid van ongelijke toepassing in de ver schillende desa's niet ontkent, moet Zij Haar standpunt, neergelegd in het antwoord in eersten termijn, handhaven. De Regeering wenscht eerst de practijk van de geheele of gedeeltelijke ontheffing van desalasten voor deze miliciens af te wachten alvorens in te grijpen. Het geachte lid, de heer J. A. van Helsdingen, heeft met betrekking tot het voorrang geven aan dienstplichtigen voor het vervullen van gouverne mentsbetrekkingen opgemerkt, dat de politie gebaat zal zijn met de vervulling van vacatures uit gewezen militieplichtigen. Dit geeft de Regeering volmondig toe. Evenwel kan men een militie toch moeilijk opzettelijk doen dienen voor de vorming van amlbtenaarskorpsen, waarvan men weet, dat het personeel bij mobilisatie aan de legersterkte zal ontbreken. Nochtans herhaalt de Regeering Haar toezegging, in het antwoord in eersten termijn gedaan, dit vraagstuk nauwgezet onder de oogen te zullen zien en Zij wil daar nu gaarne aan toevoegen, dat Zij het „thans" zal doen. Tenslotte nog een kort woord naar aanleiding van hetgeen de heer Soang koepon heeft opgemerkt over het verband tusschen de invoering van dè Inheemsche militie en staatkundige hervormingen. De geachte spreker heeft getracht, zijn standpunt te verduidelijken door er op te wijzen, dat men bij een rijsttafel toch ook niet alleen rijst eet, en diat bij het rooken van tabak sigarettenpapier en lucifers behooren. Deze beeldspraak kan de Regeering tot op groote hoogte waardeeren. Immers, hieruit blijkt, dat de geachte spreker in den door hem opgedienden schotel „militie met staatkundige hervormingen" de militie als het essentieele element beschouwt, zooals de rijst de hoofdsprijs is bij de rijsttafel en tabak het essentieele element bij het rooken vormt. Ook zal het geachte lid on getwijfeld erkennen, dat men zeer wel rijst kan nuttigen zonder toespijs, en van de tabak ook zonder sigarettenpapier kan genieten, terwijl men bij gemis van lucifers de tabak zeer goed kan doen ontbranden met andere middelen, moderne zoowel als ouderwetsche middelen. Zoo gezien, is de beeldspraak treffend juist de militie is het eerst noodige, het dadelijk noodigezij kan zonder staatkundige hervormingen tot stand komen niet alleen, zij zal zelfs, indien de oorlogswolken zich ook boven deze gewesten zouden ontlasten, een belangrijk aandeel hebben in den dan volgenden strijd voor het behoud van hetgeen op staatkundig gebied thans reeds is bereikt en voor de mogelijkheid van verdere hervormingen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 105