Het amendement werd vervolgens ingetrokken, waarna de be handeling volgde van een door een heer Kasimo c.s. ingediend amendement op art. 6, lid (3) van de ordonnantie. Hieromtrent zeide de Regeeringsgemachtige het volgende. 849 ten slechts 1 Ned. kaderaspirant zal zijn, dan moet men toch toegeven, dat vermenging hier wel een tot het uiterste doorgedreven vastklemiming aan een beginsel zou beteekenen. Misschien zullen enkele leden zich afvragen, waarom men zooveel abituriën ten van de H.I.S. neemt, als de instructie toch grootendeels in de Maleische taal wordt gegeven. Het antwoord hierop is, dat deze abituriënten niet in de eerste plaats wegens hun kennis van de Nederlandsche taal noodig zijn, doch wegens den door hen bereikten graad van algemeene ontwikkeling, welke een opleiding tot kaderbetrekkingen in den tijd van een jaar mogelijk maakt. Is derhalve bij de infanterie een vermenging van klassen voorshands niet uitvoerbaar, een verandering ten goede in het zooeven genoemde tekort aan Nederlandsch sprekend instructiekader is niet uitgesloten, in welk geval uiteraard ook bij infanterie de gewenschte vermenging mogelijk zal zijn. Uit het voorgaande moge duidelijk gebleken zijn, dat hetgeen de geachte voorstellers van het amendement wenschen, ook het streven is der Regeering en dat alleen en uitsluitend bezwaren van practischen en reëelen aard een consequente toepassing van het beginsel in den weg staan. Dit moet tot de conclusie voeren, dat het amendement overbodig is. De geachte leden Kasimo, Prawoto en Salamoen hebben een amendement ingediend tot strekking hebbend het door de Regeering voorgestelde stelsel van aanwijzing te vervangen door een loting, terwijl de geachte leden de heeren Kan en Kerstens hebben voorgesteld, met een dergelijke loting eerst het volgende jaar aan te vangen, ten einde te voorkomen, dat de door de Regeering reeds getroffen voorbereidingen op korten termijn geheel zouden moeten worden herzien en dat daardoor de spoedige opkomst van het eerste contingent onmogelijk zou worden. Uit de beschouwingen, welke de Regeering in eersten termijn aan dit onderwerp heeft gewijd, moge zijn gebleken, dat Zij de loting in beginsel niet verwerpt. Zij moge voorts herinneren aan Haar in dit College beaamde uitspraak, dat een loting alleen dan onpartijdig is, wanneer allen, die voor den dienstplicht in aanmerking kunnen komen, daaraan deelnemen. Wanneer mien nu nagaat, welk een arbeid en welke kosten een dergelijke algemeen toegepaste loting medebrengt, dan komt men tot het volgende. Alleen al voor de 18-jarigen zou een registratie vereischt zijn van vier- a vijfhonderdduizend jongelieden. Men zou deze registratie wellicht in sterke mate kunnen decentraliseeren, doch men zij er zich dan van bewust, dat zulks een omvangrijke personeelsformatie zou eischen. Ook realiseere men, dat bij de registratie niet kan worden volstaan met het noteeren van naam, woonplaats en leeftijd. Voor een juiste keuze en indeeling van de dienstplichtigen zullen de geregistreerden ook moeten opgevenwelke school zij hebben bezocht en hoeveel klassen werden door- loopen welk beroep zij uitoefenen en welke vakkennis zij bezitten of zij in het 'bezit zijn van een rijbewijs of zij gewend zijn met paarden om te gaan of zij kostwinner zijn dan wel om andere redenen voor vrijstelling in aanmerking meenen te komen en wellicht nog andere 'gegevens, welke mij op het oogenblik niet te 'binnen schieten. Heeft men deze registratie vervoleindigd dan kan de loting plaats hebben, doch daarbij kan niet worden volstaan met het door die loting doen aanwijzen van het vijfvoud van het benoodigde contingent, doch men zal minstens het tienvoud moeten nemen. Immers, het vijfvoud zooals door de Regeering in Haar regeling voorgesteld, dient ter compensatie van het te verwachten aantal afgekeurden, nadat reeds

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 109