862 deel een probleem wordt, waarmede de Duitsche legerleiding zelve ernstig rekening dient te houden, hetgeen kan blijken uit de noodzaak, aan de 200 divisies, die voor den strijd in Rusland bestemd waren, 50 nieuwe toe te voegen. Maar hoewel het Duitsche programma ten sterkste is vertraagd, zij men toch niet al te optimistisch, dat het ten slotte niet tot uitvoering zal worden gebracht, ten koste van wat dan ook. Want zou Duitschland dit offensief tegen Rusland moeten opgeven, dan zou dit naar alle waarschijnlijkheid zijn ineenstorting beteekenen en het spreekt vanzelf dat de Hitlerbendehet uiterste zal doen om dat te voorkomen. Hoeveel verliezen aan menschen en materieel dat zal moeten kosten, kan niet schelen, noch zal men ten slotte eenige beperking houden in de middelen, welke zullen worden toegepast. Doch als ook deze geweldige strijd eindigt in een Duitsche overwinning, dan zal dit een Pyrrhus-overwinning zijn, die de kern van de uiteindelijke nederlaag in zich houdt. Want de strijd tegen Rusland zal Duitschland zoo danig hebben verzwakt en de „overwinning" zal zoodanige eischen stellen aan de bezetting van het veroverde gebied en de tijdelijke beveiliging ervan, dat de Duitsche legerleiding bij de verdere uitvoering van haar plannen den ondergang moet vinden. 'De vraag hoé deze plannen zouden kunnen zijn gericht, is even moeilijk te beantwoorden als die welke hiervoor werd gesteld ten aanzien van de Japansche voornemens. Aannemend, dat Duitschland er uiteindelijk in zou slagen, zijn doel in Rusland te bereiken hetgeen dan echter deze maand of in het allereerste begin van de volgende zou moeten gebeuren zou het niet onmogelijk zijn, dat Berlijn, dat zich de beheerscher van het vaste land van Europa zou wanen, aan dit Europeesche continent een z.g. vrede zou opleggen, waarbij voor verschillende landen een „schijn" onafhankelijkheid zou kunnen worden hersteld. In het bijzonder komt het ons voor, dat dit het geval zou kunnen zijn met betrekking tot Nederland, omdat men door een zoodanige actie de hoop zou kunnen koesteren, Duitsche economische belangen in Nederlandsch-Indië te kunnen vestigen, nadat de Japansche bondgenoot eerst zou hebben afgerekend met de „rebellen" in Nederlandsch-Indië. Japan zou natuurlijk onmiddellijk zulk een marionetten-regeering in Den Haag erkennen en verklaren, niets meer te maken te hebben met de wettige Nederlandsche Regeering te Londen en met de Haar vertegenwoordigende Regeering te Batavia. En het zou hier geen oorlog komen voeren, maar misschien een „strafexpeditie" zenden, om aan deze „rebellie" een einde te maken. Zij zou even warm worden ontvangen. Als Hitier op deze wijze de continentale Europeesche kwestie „gelikwi- deerd" zou hebben, zou misschien het groote oogenblik daar kunnen zijn van den massalen aanval op Engeland. Of een invasie zou kunnen slagen, lijkt na de ernstige verzwakking en uitputting, welke de Duitsche horden op het oogenblik in Rusland ondergaan, niet al te waarschijnlijk. Maar wel zal deze man, die voor niets staat, een zee van verschrikking en ellende over het Engelsche land kunnen brengen, door er zijn luchtmacht in haar volle sterkte op los te laten. Niet voor niets heeft Churchill hiertegen gewaarschuwd en een waarschuwing van den Britschen premier heeft steeds haar grond. En de periode van zeer groote verwarring, welke hierop zou volgen, zou voor Japan het uiteindelijk signaal kunnen zijn om in het Oosten toe te slaan en alduseen krachtige bijdrage te leveren om de „as" den oorlog te doen verliezen. Want een dreigend Japan, dat niet tot actie overgaat en dat alle krachten in het Oosten gemobiliseerd en gevangen houdt, is gevaarlijker dan een Japan, dat ten strijde trekt en met aan zekerheid grenzende waar schijnlijkheid in dien strijd zijn ondergang zal vinden, zoodat alle weerkracht van het Oosten ter 'beschikking komt om van het Oosten uit het offensief tegen Duitschland in te zetten, ter bevrijding van het Westen, waarbij wellicht de enorme mankracht van China een factor van beteekenis zal kunnen zijn. Waarnemer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 122