VAN HET MOREEL, DEN MOED EN DE DAPPERHEID.
Moreel wil zeggen, zijn „kunnen" onder moeilijke omstandighe
den in daden omzetten.
Wie geen moreel heeft is een daadloos menschen de strijd
is één aaneenschakeling van daden.
Moreele opvoeding van den soldaat beteekent, vormen van zijn
wil in militairen zin tot een bruikbaar instrument in den strijd en
daaraan richting geven.
Voortdurend toezicht, voortdurende beïnvloeding en contact, on
afgebroken werk zijn daartoe de middelen.
Zoolang het moreel goed blijft, is er in den strijd geen sprake
van uitputting.
In den strijd wint die partij het, welke in staat is een kwartier
langer dan de tegenpartij hare moreele krachten op peil te hou
den.
Aan het uithoudingsvermogen van den mensch in materieel op
zicht is er in den strijd bijna geen grens.
In den strijd is het gebruik van de materieele middelen alleen
mogelijk door het moreel.
Een troep die zijn moreel heeft verloren, is een geslagen troep.
Een troep die het meerendeel van zijn materieel heeft verloren,
moet nog worden geslagen.
Wanneer het moreel ontbreekt, is de sterkst bezette stelling nog
te zwak bezet.
Waar het moreel stand houdt, is elke bezetting nog sterk genoeg.
Moed is aangeboren.
Dapperheid moet worden verworven.
Beide moeten worden bewezen.
Moed kan men overal 'bewijzendapperheid alleen tegenover
den vijand.
Moed is een daad van innerlijke aandrift, dapperheid een daad
van wil.
Een moedige daad is altijd een daad van één persoon, nooit van
een massa personen.
Moed is altijd persoonlijk.
Dapperheid is moed met voorbedachten rade.
Een goed soldaat kan moedig zijn, maar moet dapper zijn.
Moed komt alleen bij groote gevaren tot uiting.
768