doop ondergaan, zal 'hierdoor nog' worden vergroot, tenzij hiervoor tijdig tevoren in een grondige technische opleiding in vredestijd een zoo groot mogelijke compensatie is gezocht en verkregen. Wie zich dit realiseert, zal zich bewust zijn van het groote belang van het bezit van goed geoefende secties. Dat grondige oefening in vredestijd den troep bijkans ten volle geschikt kan maken voor het oorlogswerk, moge het volgende voorbeeld aantoonen. Tijdens een door leerlingen van de Kaderschool te Magelang onder leiding van een der compagniescommandanten gehouden groote oefening in het terrein, voerden eenige klassen een aanval uit op een door andere ingerichte en bezette stelling. Voor deze stelling bevond zich een 800 a 1000 m diep, open sawahcomplex. Toen na eenige uren uit de stelling nog steeds niets was te zien van een volledige sectie en een daarachter volgende afdeeling, liet de leider van de oefening, die zich ter hoogte van de hoofdweer- standslijn ophield, verzamelen blazen, in de meening, dat de zoek geraakte brigades hun opdracht verkeerd hadden begrepen of uit gevoerd. Nauwelijks echter weerklonk het signaal, of op een 300 a 350 m vóór de frontlijn rezen een 70 leerlingen, in groepsverband en in breedte en diepte midden in het sawahcomplex opgesteld, uit den grond op. Niemand in de stelling had hen tevoren gezien. Dit aardige staaltje van uitbuiting van de terreinmogelijkheden kon slechts worden verkregen dank zij de bekwaamheid der als bri gadecommandanten optredende sergeanten-klasse-instructeurs en der als groepscommandanten en manschappen optredende leer lingen. De sectiecommandant kan, zoodra de sectie in brigades is opge lost, in een dergelijk geval slechts een zeer beperkten, plaatselijken invloed uitoefenen. We mogen dan ook veilig aannemen, dat een goed sectiecommandant met een slecht geoefende sectie maar al te vaak minder zal kunnen presteeren en meer verliezen zal lij den, dan een matig sectiecommandant met een goed geoefende sectie, waarvan kader en manschappen stuk voor stuk en collectief in staat zijn, alle terreinmogelijkheden en vuursteun tenvolle uit te buiten. Een en ander maakt het duidelijk, dat de door de brigade- en groepscommandanten van een fuseliersectie te vervullen rol van zoo groot belang is, dat in compagniesverband beschouwd welhaast van sleutelposities mag worden gesproken. Van hun vak kennis hangt dan ook zeer veel af. Op deze vakkennis nu en de daarmede in nauw verband staande opleiding van kader en man schappen van de fuseliersectie, willen we thans nader ingaan. De punten 215 en 264 (1) van het R.I. IV bepalen met betrekking tot de opleiding van de g.(k.) groep en de km.groep 776 De opleiding geschiedt door den brigadecommandant, bijgestaan door den groepscommandant, gebeurlijk onder leiding van den sectiecom mandant.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1941 | | pagina 30